Kefir. Ik maak het zelf, in mijn busje, al jaar en dag, de melkvariant. Dagelijks een glaasje daarvan is zowat het beste wat er is ter versterking en onderhoud van ons menselijk immuunsysteem. Dat is een empirisch feit door wetenschap onderbouwd. Ik weet niet zeker of het waar is, maar ik heb het niet verzonnen.
– IS DAT AUTISME?! EH?!! NE MOODSWING KRIJGEN OMDAT IK UW FUCKING DEGOUTANTE MELKMASSA NI WIL DRINKEN EN G’UW GOESTING NI KRIJGT?!!
In hindsight, een aantal dagen na de crisis, neig ik alsnog antwoord te proberen geven op de man zijn vragen. Op dat moment had ik niet de kans daartoe. Zuiver reflecteren over wat wel en niet gevolg van een pervasieve communicatiestoornis is, lukte zeker niet. Maar wat een plotse onverklaarbare moodswing lijkt voor een ander, heeft wel vaker een zeer begrijpelijke verklaring.
Ook deze keer.
Tien minuten eerder zat ik tegenover de man (die met de heerlijke handen) mijn kefirbloempjes uit te zeven aan zijn keukentafel. We spraken. Over Multiple Sclerose. Over opstoten en hoe gruwelijk ervaren dat is. Over ingrijpende behandelingen, die mijn immuunsysteem lamleggen een dikke maand lang. Over gevolgen daarvan in een theoretisch samenleven. Over hoe belangrijk dat de omgeving dan ietwat hygiënisch is en het voedsel dat ik dan eet weinig foute bacteriën en schimmels bevat.
De man reageerde dat hij dat allemaal flink overdreven vond. Volgens hem zouden ze mij dan wel in het ziekenhuis houden. Dat is niet het geval, zeker niet in mijn geval vanwege extra complicaties ten gevolge van autisme en ptsd. In die mens zijn perceptie was ik echter aan het liegen en aan het overdrijven om medelijden, aandacht, weet ik veel wat te verkrijgen.
Maar dat begreep ik pas veel later die dag.
Vervolgens vertelde hij hoe belangrijk zijn immuunsysteem voor hem was, gezien zijn eigen fysieke toestand. Voor hem was het net erg belangrijk dat zijn omgeving niét te schoon is, want dat zou zijn immuunsysteem verzwakken op termijn. Voeding die – lichtjes, uiteraard, niet overdreven – mufte naar verderf smeet hij ook nooit weg. Dat moest opgegeten, want anders was het verspilling terwijl het als voedsel net zijn immuunsysteem versterkt.
Allemaal waar. Helemaal terecht. Ik ben volmondig akkoord met die ideeën, en ik nam de man heel erg au sérieux daaromtrent. Ik wilde hem zelfs vragen of hij dan ook braaf zijn snottepieten opat, naar advies van Midas Dekkers. Dat deed ik – om één of andere reden – toch maar niet.
Misschien… Althans zo begrijp ik na gesprekken die ik onderhand had met mijn psychiater, mijn therapeute, en ook met een vriend – en ex – die mij al 30 jaar kent… Misschien was de louter logica waarmee ik zijn relaas respectvol ontving als een voldongen feit, wel erg autistisch aan mijn kant van de communicatie. Op dat moment wist ik dat niet.
Niet álle mensen met autisme zouden die informatie zo ontvangen. Uiteraard niet. Er is – behalve mijn zusje – geen enkel ander mens in deze wereld pervasief communicatiegestoord ontwikkeld in dezelfde omgeving als ik. En ook mijn zusje is hélemaal anders dan ik. Pervasief wil immers zeggen dat de ontwikkeling van een individu erdoor beïnvloed wordt van geboorte af: in elke en alle fasen, onderscheidbare lagen, en deelfactoren van die ontwikkeling.
Er zijn geen twee mensen met eenzelfde autismeperspectief.
Maar neurotypische mensen zouden vanzelf veronderstellen dat ze zonet iets verkeerds hebben begrepen. De meesten zouden sowieso iets helemaal ánders hebben begrepen, maar geen idee wat „iets helemaal anders” dan wel zou zijn. Ik ben verre van neurotypisch, en in míjn autistisch ontwikkeld brein is er niks vreemds of onvoorstelbaars aan het idee dat hij bedoelde:
„Als je zo‘n opstoot hebt moet je dan maar ergens ver weg van mij gaan creperen óf hopen dat je het zonder ondersteuning overleeft.”
Het was me zelfs zó voor de hand liggend, dat ik het als dusdanig aannam. Twijfelsloos, en zonder vragen stellen.
Ik kon ook de emotionele impact daarvan niet bewust ervaren in de beschikbare ruimtetijd, laat staan hem verwerken, ik was die Kefir aan het bewerken. Ook dát zou kunnen liggen aan ervaren met een autistisch perspectief. Ik nam het aan als een voldongen feit, met respect voor zijn statement, en ik deed voort met wat er te doen viel. Tot zover geen crisis. Als de dingen duidelijk zijn, kan ik me – desnoods achteraf pas – wel veiligvoelend positioneren. De man at onderhand een boterham. Het leven ging verder. Whatever. So it shall be…
Ik schonk twee glaasjes van het verse kefirdrankje in.
En de man, die daarstraks nog liefdevol (zo leek dat toch) met me had proberen vrijen (dat lukte me niet helemaal zoals het hoort) en van wie ik, na dat gesprek zonet, volkomen verwachtte dat ie zo’n bewezen immuunsysteemversterkende toverdrank dagdagelijks dankbaar zou drinken: desnoods snelsnel met huiveringen, overgoten met suiker en met iets allesoverheersends paraat om nadien de smaak ervan te annihileren…
De man, die zó sterk achter zijn principes staat omtrent zijn immuunsysteem dat hij bereid is halfrotte kip te eten en zijn liefje erom op te offeren, mogelijks zelfs finaal – en ik was zogezegd zijn liefje, en verre van een gelobotomeerd exemplaar…
Dié man zei:
– Zeg, ik ga die Kefir niet opdrinken, ze… Dat is niet lekker.
Op geen enkele manier wilde hij zelfs maar probéren begrijpen wat mij plots bezielde. Hij reageerde, als een door naalden en pinnen bildoorboorde stier op een rode lap, louter op de emotionele lading aan mijn kant. Die maakte het me sowieso al onmogelijk om rustig te communiceren.
Hij had een eng vreemd lachje om zijn lippen. Zoals van een kind dat door een ander kind wordt uitgedaagd tot een spelletje waarvan het weet dat het zal winnen. Wat betekent zo’n lachje in de context? Als dingen maar duidelijk zijn… Dat waren ze niet. Dat lachje hielp alles behalve.
Het escaleerde.
In een flash zag ik het gezicht van een ander man uit mijn verleden, die me – gelijkaardig lachje om de lippen – volle vuist tegen de grond sloeg en zei dat ik terug recht moest staan, alleen maar om opnieuw tegen mijn hoofd te meppen. Ik liet het passeren, bewust van traumatriggers en ptsd. Toen was nu niet.
Déze heethoofdige licht ontvlambare gevoelige – en hele grote, sterke – man zou me nooit zo slaan, die zou me nooit echt kwaad willen doen. Toch? Ik probeerde te vertrouwen. Ik probeerde moed genoeg te vinden om het goede voorbeeld te geven, niet stoer te doen, eerlijk te tonen dat ik éigenlijk alleen bang was, verdrietig was, dat ik alles behalve geweld wilde.
En dat lukte. Misschien wel voor het eerst sinds ik zeven was.
Héél even.
De man zag het niet. Of hij zag het zó niet. Of het kon hem helemaal niets schelen. Alleen hij kan het weten. In een volgende flash voelde ik snot en tranen rollen over wangen die al niet meer aan mijn gezicht hangen sinds ik drie of vier of vijf of zes was. Ik voelde mama aan mijn haar trekken, ik hoorde haar stem en woorden rechts achteraan in mijn hoofd: KIJK NAAR UW MOEDER ALS ZE TEGEN U SPREEKT!!
Dit liep echt ernstig verkeerd. Een deel van mij was al naar ‘t hondenhok aan het rennen (in een huidige realiteit is Dídean dat) en een ander deel was zo waardig mogelijk, wat faalde, zo grondig mogelijk, wat ook faalde, spulletjes bij elkaar aan ‘t rapen.
Ik weet niet wat er verder nog gebeurde. Ik herinner me vaag iets met water. De man had niet het gevoel dat hij gerespecteerd werd, omdat er in mijn agitatie waterdruppels op het keukenaanrecht waren beland. Hij werd niet fysiek agressief – denk ik toch – maar hij bewoog wat groot en sterk en snel, en in die beweging zag ik opnieuw andermans vuist uit het verleden. Ik wilde niet weten tot wat het verder zou ontsporen: mijn lichaam is naar buiten gelopen.
In Dídean – deuren direct op slot en het alarm op – begreep ik dat ik mezelf niet kalm zou krijgen. En ook dat ik zo niet kon rijden. Afwisselend zat het lichaam op haar knieën te zoeken naar Syrre, terwijl die al maanden dood is, en rechtop spulletjes op hun plaats te steken. In mijn hoofd rammelden verleden viezigheden in ongeordende chronologie in ‘t rond.
Nergens, nergens ook maar érgens, vond ik mijn lieve Nushi of het Syrrebeest. Ik hoorde de stilste van mijn stemmen luidop snikken en hikken, mijn adem in hyperventilatie verstikken, en – behalve die adem af en toe – er stopte helemaal niets. Het werd alleen erger. Dus ik greep naar mijn pillen, nam 2mg benzodiazepine – zoals voorgeschreven in zo’n geval – en ik legde me op mijn bankje om zo snel mogelijk rustige vergetelheid in te verstillen.
Het volgende bewuste moment was het al uren later en werd ik wakker omdat ik de man buiten aan mijn busje hoorde brullen dat ik het af moest bollen, dat ik een kutwijf was, dat ik – fuck me! – niet moest doen alsof ik dood was, want ik was nog drie keer online gekomen. Zo vanalles.
Toen ik het cabinescherm aan de buitenkant van Dídean af ging halen, verwachtte ik ietwat in mekaar gemept te zullen worden, gezien zijn overtuiging dat ik je reinste duivelse manipulatie was. Niet dat ik daar – anders dan louter rationeel – ongerust over was: die verdoving heeft zo zijn gevolgen, ook veel later pas. Niks raakte me aan, ik heb hem ook niet meer gezien, mijn blik is niet op zoek naar hem gegaan.
Ik heb Dídean, met vier pinkers op, tot een parkingetje wat verderop gemanouvreerd. Twee meisjes op de fiets hielpen me oversteken zonder hen, of iets anders, aan te rijden. Vervolgens ben ik op dat parkingetje blijven staan tot mijn reactievermogens en coherentie terug op peil waren. Een paar dagen heeft dat geduurd, denk ik, maar zeker weet ik het niet. Dissociaties, benzo’s, crisistoestanden… Ze hebben allemaal veel langer dan louter acute gevolgen.
De man en ik stuurden nog berichten heen en weer, waarin ik probeerde hem te helpen kalmeren zonder zelf te freaken onder invloed van zijn woede en verbaal geweld. Freaken doet een mens niet zo snel wanneer nog groggy van verdovingsmiddelen, dus dat lukte me wel. Ik probeerde hem te helpen, maar ik was – overduidelijk – niet de geschikte mens daarvoor. En ik had geen contactgegevens van zijn vader of zo. Ik duizelde ook nog steeds wat weg af en toe.
Ergens tikte de man een zinnetje dat ik niet begrijp, dat aansluit bij ‘t vreemde lachje om zijn lippen…
“Geniet van uw overwinning!”
Misschien voelde hij zich echt als een kind dat werd uitgedaagd tot een spelletje of een gevecht dat hij kon winnen of verliezen. Ik heb niet het gevoel dat ik gewonnen heb, en ik vind het best gruwelijk dat hij het gevoel heeft verloren te zijn, gezien de omstandigheden. Ik probeer te vertrouwen dat hij goed voor zichzelf zorgt, dat zijn familie en vrienden hem ondersteunen waar nodig.
Vooral wil ik die mens niet meer opnieuw ontmoeten, want wie ook hij afgelopen jaren dénkt te hebben gekend: het is ik verre van… En in tegenstelling tot veel eerder in mijn leven, doe ik niet meer aan mezelf wanhopig – tot ei na overlijden toe – te proberen bewijzen aan wie me wantrouwen. Het is toch nooit of te nimmer genoeg.
Ik ben zo betrouwbaar ik kan zijn. Wie dat niet voldoende vinden moeten oprotten, weg uit mijn leven. Da’s niet eens een kwestie van zelfzorg, ik zorg zo voor anderen. Ik eer plaatsvervangend het zelfrespect dat zijzelf blijkbaar nog niet hebben. Ik ben het zelf ook nog met vallen en opstaan aan het leren. Het vergt wat. Ik help alleen een beetje.
Want wat een knotsgekke wereld waarin we leven! Niemand durft oneetbaar, in féite zelfs volstrekt onbruikbaar, geld te leggen in andermans handen – maar onze méést kwetsbare lichaamsdelen steken we onvertrouwend zomaar tussen een anders tanden… Serieus? Allé nu!
Soit. Ik probeer zo snel mogelijk te helen van alle extra last en symptomen die de doorstane stress heeft veroorzaakt. Als dat kan. Mijn dosis neuropathische medicatie werd verhoogd, omdat oude symptomen heel fel zijn teruggekomen. Er zijn gelukkig geen nieuwe, al zit het vieze gevoel in de linkerkant van mijn gezicht nu helemaal ook doorheen mijn hele hals tot aan mijn sleutelbeen… En mijn kapotte oog deed vandaag meermaals iets dat leek op wat eentje van Katy Perry’s ogen ook es deed op een concert. Warmte en stress: héél erg foute boel voor MS. Beide had ik in overload de afgelopen maanden.
Ik hoop dat die man alle nodige moed en kracht vindt om zelf ook te helen, ik hoop dat hij ook leert ervan. Ik wens alleen maar het beste toe aan mezelf en andere mensen, ook aan die man.
Veilig ver weg van mij wederzijds vooral.
En misschien kan ik toch ook een béétje trots zijn om het beleven… Ik heb het, ondanks alles, nog es eerlijk een kans gegeven om kwetsbaar te wezen. Zo weet ik ook ineens weer waarom ik dat had opgegeven.
Excuses, mijn lezer, dit donderdialoogje is lang, en misschien rotslecht geschreven. In my defense: mijn oog voelt pijnlijk gezwollen en knijpt soms onvrijwillig dicht, mijn ringvinger zit wat zinloos in de weg te wezen, mijn halve mond en -kaak en -neus en -hals wisselen zowel aan binnen- als buitenkant tussen dwaas verdoofd en extreem pijnlijk, mijn oor voelt als in brand, en ik heb existentieel universeel liefdesverdriet.
Het is écht mijn beste schrijfdag niet.
Still with me for better or worse?
Ach, het engagement mag in ons geval geheel éénzijdig zijn, hoor.
It may be worse… No worries.