Toen ik 17jaar was wilde ik een tatoeage. Niet dat ik in de kringen vertoefde waar ik in contact kwam met zwaar getatoeëerde gasten. Neen, mijn pa had er een paar, en dat was zowat de enige persoon met een tatoeage die ik kende. Ik had op tv een clip gezien van Henry Rollins die op zijn rug een tattoo heeft van een grote zon, Prachtig! Zo’n lichaamstekening wilde ik ook! Niet noodzakelijk die zon, maar een kleintje…iets leuks. Mijn vriend, S., de kappersknecht uit deel 2, zou er ook eentje laten zetten. Hij om zijn stiefpa te ergeren en ik gewoon omdat ik dat ’’NU ’’wilde. Wat mijn ma daarvan zou zeggen kon me nu eens niets schelen. Voilà…
Sinds mijn 14 de of 15de trok ik me daar niets meer van aan. Het kon me niet meer schelen hoe mensen over me dachten of me door die tattoo “gemeen” zouden vinden, foert…
Waarom die ommezwaai op mijn 14 de-15de?
Wel. Vroeger werd ik zwaar gepest, niet zozeer in de lagere school maar vanaf ‘de grote school’, het middelbaar dus. “Jij vetzak, lompe trien, dikke troela…” dat deed pijn. Ik was stil op school en probeerde niet op te vallen, wat niet simpel is als je een kop groter bent dan de jongens van je klas. Ik nam ook liever een bus later dan de rest, om te kunnen ontsnappen aan het getreiter en de kwetsende opmerkingen van mijn klasgenoten. Dik, groot, beschaamd en introvert, Yep, ik had het niet gemakkelijk…
In augustus, kort na mijn 14de verjaardag verloor ik mijn pa en zes maanden later mijn pepé. Met mijn pa had ik geen hechte band en dat verlies kon ik nog redelijk verwerken, maar toen mijn “pepé” stierf stortte mijn wereld in. Mijn pepé, mijn alles. Mijn manier om dit onrecht te verwerken was me afzetten tegen die kl*** wereld. Ik deed dit vooral door lastig te doen tegen de mensen in mijn omgeving, mijn familie. Ontzettend lelijk van mij, want die hadden het ook zwaar. In die korte tijd hadden ze ook iemand verloren, hun man-, vader-, schoonbroer… maar mijn verlies leek groter, in mijn hoofd toch. Ik was onhandelbaar, kreeg een ‘vranke teut’, was opstandig en koppig. Maar vooral mondig. Zeer mondig… Alles en iedereen ‘kon de boom in’. Ze zouden me niet meer in een hoekje duwen, zeker weten!
Ik wilde niet meer naar school, wat dachten ze wel? Ik bleef koppig volhouden en na overleg met de huisarts mocht ik thuisblijven, maar moest goed beseffen dat ik mijn jaar zou moeten overdoen.
Het was niet zo dat ik de criminele toer opging of aan de drank geraakte maar mijn gedrag liep wel de spuigaten uit. Ik was een kreng…
Ma had me al meermaals gewaarschuwd: “Als je niet kalmeert steek ik je bij de nonnen, je gaat op pensionaat (internaat)!” Ja, ja ’t zal wel…
Maar op een mooie zaterdagochtend in Juni, gingen we naar de markt in Brugge. In de auto zette ik weer eens een grote teut op, en: dat was die fameuze “laatste druppel”. Die spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Ma reageerde niet op mijn tirade en ze reed rustig verder, naar de markt…, dacht ik. Ma nam een kleine ‘omweg’ via de Oude Zak (zo heet die straat, echt waar!). Ze parkeerde voor een immens gebouw, stapte uit en belde aan. Een klein nonnetje liet ons binnen. Ma mocht mee naar het kantoortje aan het einde van de gang en ik mocht wachten op het bankje. Wat zou ma dat arme mens allemaal wijsmaken? Na lang wachten werd ik erbij geroepen, om me de regels en kledingvoorschriften uit te leggen. Wat dacht dat in grijs geklede mens wel? Dat ze me zou temmen? No way!
Mij bij de nonnen op pensionaat steken! Rotwijf!
Je moet weten: ik ben gedoopt maar heb geen katholieke opvoeding gehad, en deed mijn lentefeest i.p.v. mijn communie. Ik volgde zedenleer op school dus wat had ik in Godsnaam bij de nonnen verloren?
De rest van dat schooljaar en grote vakantie, plande ik ontsnappingen en uitbraken. Opstanden en muiterij. Ik ging weglopen van school, ik zou daar niet blijven. Neen, zeker niet!
Dus, op 1 September bracht ma me naar school, met vertraging, want ‘op tijd zijn’ voor mijn ma wilde zeggen: een half uur te laat. Dit brengen met de auto was eenmalig, enkel voor de eerste schooldag, want daarna moest ik met de trein gaan, net als iedereen. Dat zeulen met de trein op maandag en vrijdag, een nieuwe school en intern. Al de vreemden die me zouden aanstaren… Neen! Wat dacht ze wel? Ik zou daar niet blijven, ik zou dwarsliggen, dan zouden ze me er wel uitgooien. Ik kon ook weglopen of ontsnappen, ik zou dit en ik ging dat… Maar ik deed niets…, ik bleef… Die kostschooljaren werden de beste jaren van mijn jeugd.
De zustertjes lieten me inzien dat ik moest relativeren. Dat ik niet altijd tegen die boze wereld moest vechten. En dat niet iedereen erop uit was om me te kwetsen. Een grote mond had ik daar ook, maar om één of andere reden werd ik daar niet voor gestraft. Ik zie zuster G. nog voor me staan, met de handen op de rug. “T, t, t, …Moooorag, kalmte alleen kan je redden.”
Wat???????
Ik vond daar mijn plekje, werd aanvaard voor wie ik was en, heel belangrijk: ik werd niet meer gepest! Door mijn jaar over te doen was ik ouder, een kop groter en kilo’s zwaarder dan de rest van mijn klas. Een kolos met een niet al te vriendelijke blik en een groot bakkes. Vermoedelijk lieten ze me daarom met rust.
Ik werd een brave-bullebak en de grootste aanzetter van tumult en spektakel. Mijn kliekje zorgde regelmatig voor entertainment, niets ergs hoor, het gewone kattekwaad. De nonnetjes straften ons dan, door ons klusjes te laten opknappen, bijvoorbeeld de turnzaal versieren voor de Paasviering of lavendel zakjes zaken om dan te verkopen voor één of ander goed doel. Daarvoor kregen we dan van zuster H. een Chocotoff, dat helpen deden we graag, en niet alleen voor die “spekke” die we kregen! Neen: daardoor kregen we krediet bij de zusters. Een uurtje langer tv kijken of als het mooi weer was, in het park tegenover de school ons huiswerk gaan maken, was dan een privilege waar ons groepje gretig gebruik van maakte.
Ik heb altijd gedacht dat die nonnetjes wel konden genieten van een beetje leven in de brouwerij…
In die 4 jaar die ik daar zat, werd ik rustiger, kreeg zelfvertrouwen en werd assertief. Ik liet me niet meer op de kop zitten en was minder opvliegend, een klein beetje minder toch, … kortom: ik ben daar gewoon volwassener geworden. Ik trok me niets meer aan wat mensen over me dachten en doe ik nu, al 43 jaar mijn eigen zin.
Zodoende, 2 jaar later, mijn tattoo. Een tattoo is persoonlijk, die tekening symboliseert iets belangrijks. Betekent alleen iets voor jou. Een tattoo is een verhaal en mijn verhaal was: “ik wil dit…dus ik doe dit!”
Wij tweeën dus naar een tattooshop in Sluis… We waren zogezegd naar Brugge gaan zwemmen. Ik moet toegeven: mijn 1ste tatoeage was een ontnuchtering, veel wist ik er niet over en hoe dat in z’n werk ging, daar had ik niet over nagedacht. Na wat uitleg en het kiezen van de tekening, krabbelde S. terug, maar ik moest en zou ermee doorgaan. Ik kon toch niet anders? Ik had al weken een grote mond opgezet, ik kon nu toch niet plooien?
Even een kleine toelichting voor de mensen die geen lichaamsverfraaiing (mooi gezegd he?) hebben: de tatoeëerder zet een tekening in inkt op je huid die ze dan netjes inkleuren. Als pen gebruiken ze een bundeltje naalden die in inkt gedoopt wordt. Die naalden draaien aan een snelheid van 90 à 100 slagen per seconde en daarmee scheuren ze je vel open om die inkt in je onderhuid te kerven.
Ook eentje zetten?
Ik zie mijn lijf toch zo graag, ben toch zo lief voor mijn lijf.
Het is nu niet dat ik van pijn hou, of misschien toch wel… Dat is een verhaal voor een volgende blog, misschien… Maar als je iets graag wil, ga je er toch voor, niet?
Foto: Pexels.com