Wat een bewogen week… Niet voor mijn lijf, dat heeft zelden zó stil gelegen en gezeten. Het voelde ook te zwak en uitgeput om veel anders te doen. Het kleinste wandelingetje rondom Dídean voelde loodzwaar. De voodoohoodoomambojambo via Droomtijd was daarentegen heel erg energiek. Ongewoon druk daar, zelfs voor iemand als ik.
Wat wil je… Ik raakte betrokken in de ervaring van een palliatieve patiënt en diens familie. Voor wat het waard is: Ik verzette, vanop afstand, heel wat energetisch werk. Baat het niet, dan schaadt het niet. Zo denk ik over dat soort dingen. Hooguit levert mijn werk louter, via een soort placebo-effect, ondersteuning en kracht voor mijn vrienden tijdens een bijzonder moeilijke tijd. Dat an sich is me dierbaar genoeg om het de inspanning waard te vinden.
En als het energetische wezen wél zo’n verweven waarheden bevat, en mijn werk het beoogde effect daarin kent – wat ik inmiddels erg plausibel acht, – dan heeft het toch maar weeral resultaat gehad. Alles wat vast zat, is los beginnen komen. Open gesprekken werden gevoerd over eerdere taboes, alles is nu in een mooie richting aan ‘t ontvouwen.
Van genezing is geen sprake. Dat betekent niet dat hoop zomaar verloren loopt. We gaan allemaal dood, hoe anders zouden we leven? Het is heel menselijk om met alle macht te blijven verzetten tegen alles wat we anders willen, maar zoals vaak met menselijkheid… Het is intense energieverspilling, en het creëert onnodig veel pijn. Mensen, die alleen maar willen liefhebben, verstikken zo in onmacht en verdriet. Soms zelfs tot ze niks nog dan woedend zijn.
Tijd is een illusie, die je als palliatief patiënt niet meer hebt. En energie, als je lichaam niets ervan nog kan herbronnen, hoort de jouwe dan nog in dat lichaam thuis?
Gelukkig werk ik op afstand via Droomtijd, want zoals je leest… Ik ben al snel vanzelf de allerliefste drieste domme daris tussenin broos porselein. Dat wérkt niet. Mensen veronderstellen soms dat ik geen empathie heb, maar ik heb het denk ik veel te véél. Het is allemaal gruwelijk om mee te voelen en mee te dragen, tot mensen in staat zijn te aanvaarden en bereid zijn los te laten.
Veel zinniger om wat rest te investeren in zorg, in liefde, in oprechte connectie. Toch? Wat anders valt er te doen? Tegen welke vijand wil je vechten dan? Genieten van het minste dat nog enigszins genietbaar voelt tot niets het ooit nog doet, lijkt een veel beter idee. Toch? Een makkelijker gezegd dan gedaan, ok, maar… Daarom net!
Ik sprong op ‘t meditatiepaard, want niemand kon dat zo nog langer aan. Ik nam verscheurde en getormenteerde energieën met me mee in een poging te helpen loslaten, vertrouwen, en aanvaarden. Het was regelrecht ondraaglijk. Mijn lichaam sprong nét niet recht om te gaan kotsen uit protest, maar het was niet míjn wanhoop of verdriet. Niet mijn protest, dus ik bleef rustig op mijn paardje draven. Richting liefde, licht, en overgave. De energieën volgden, ze kwamen allen… in flow.
Mijn lichaam voelde urinewegen branden; koude kleumen door het hele lijf; darmen, die op springen stonden; handen, benen, en voeten alsof rigor mortis er al was begonnen; lucht als schuurpapier in hoofdholten; en vooral eh… Vooral voelde ik stembanden die niet wisten hoe ze spreken konden, maar ook zij kwamen… in flow.
(Wat dat precies betekent? Dat ik het begot niet weet! ‘t Is louter voor uw leesgemak dat ik een modieus modern klinkende term op een louter voelbaar gebeuren plak.)
In het fysieke bleef mijn compagnon met me verbonden via Onverwoordelijks, én via smartphone. Ze nam haar stappen navenant, communiceerde goed getimed, en met gepaste tact. Wij vormen een goed team, en da’s geen wonder. We raakten allebei getraind door ‘t leven om heelhuids door emoties heen te navigeren, en we hielpen elkaar daar dertig jaar geleden ook al mee.
Wat er ook van zij… De man is nu waar hij liefhad. Hij is waar hij wíl zijn om te sterven. Zowel naaste familie als medisch entourage staan klaar met al het nodige voor de laatste zorgen. Alles voelt in flow, wat het ook moge betekenen. Helender, heler, harmonieuzer dan eerder. In het fysieke is iedereen klaar voor nog een laatste morgen, die misschien straks al maar ook pas volgende maand kan zijn.
Mijn werk zit erop, denk ik, voor wat het waard is. Ik heb er net zo goed helemaal niks mee te maken. Kan allemaal toeval zijn, en dat mag. I don’t care. Het is me een eer te kunnen betekenen, op welke wijze ook, en mijn vrienden te ondersteunen bij het afscheid van hun Vava.
Onverwoordelijks volgen heeft altijd onvoorstelbaar onvoorspelbare gevolgen. Net zo fantastisch als sciencefiction vaak. Je zou me niet geloven als ik het vertel. Hier is één klein anekdootje uit een hele week vol van zulke:
Mijn ruggenmerg zindert. Andermans benauwenis en verdriet doorstroomt me, mijn middenrif stokt. Snot vult mijn kop. Ogen overstromen, wangen raken overgoten, ik draai Dídean de eerstvolgende parking op. Om te bekomen. Om te laten stromen wat wil stromen. Weet ik veel waarom. Ik begrijp dit allemaal niet, ik heb geen plan.
Een willekeurige parkeerplaats tussenin vele andere, allemaal leeg. Allemaal een boompje erbij, dat kaal staat de winter door te komen. Alléén bij het mijne hangt blijkbaar een raar ding aan een tak. Vlak voor me op ooghoogte. Het betekent, ik voel het, ik weet niet wat. Ik verzend een foto ervan, en ik bel mijn vriendin:
– Zeg, ik beland hier Onverwoordelijksgewijs naast een kerkhof. En nu hangt hier een ding voor mijne neus, ik stuurde u een foto. Ik weet niet wat dat is. Het lijkt een paternoster, zegt dat u iets?
– Ja, ik zie het. Paternosters genoeg hier, ze zijn heel katholiek.
– Mja, ik kreeg een boodschap binnen, en ik ben gestopt zodra ik kon parkeren. Wat dus naast een kerkhof blijkt met dat ding voor mijne neus. Kan toch geen toeval zijn?
– Wat kreegt ge binnen?
– Ik weet het niet goed, maar ‘k denk dat het veel sneller zal gaan dan we eerder dachten.
– … De laatste sacramenten! Dát betekent die paternoster: we moeten die vervroegen! Ik bel direct om het te regelen.
– Ok. Ik vraag mijn engeltjes hier om hem te helpen bij de overgang. Toeval of niet, k ben aan preciés ‘t juiste kerkhof daarvoor.
– Ok, tot straks.
– Tot straks.
Ik slenter tussen graven, vervang verlept en verweerd met mooiers. Niet dat ik iets bij me heb, behalve gevonden veren die ik bij me draag voor situaties zoals deze, maar kerkhoven liggen vol met eerbetoontjes door een ander weggesmeten. De wind roofde ze misschien van een graf, dat ik toch niet kennen kan. Misschien is ‘t ongehoord. Wat „tss tss tss,” en „foei foei foei” maar ‘t zal me wat. ‘t Is liefdevolle recyclage, eh, geen grafschennis waaraan ik doe.
Gedenksteentjes van onbekende, en ook bekendere, gezichten groet ik. „Allé,” zeg ik soms hardop, „zijt gij nu ook al dood?” Iemand antwoordt zelfs: „Ja jong, ‘k kreeg longkanker. Gij wordt oud.” Ik moet erom lachen, want het is waar. Of die mens longkanker kreeg weet ik natuurlijk niet, en daar zou ik ook niet om lachen. Maar ik word oud inderdaad. Ouder dan ik dacht dat ik zou worden. Véél ouder dan ik van plan was ook.
Sommige gedenkplekjes hebben al heel lang van niemand nog aandacht gekregen. Ik steek rondwarende verloren bloemstukjes in lege houdertjes. Bij mijn twee bijzonderste steek ik – heel bewust – ook de veren die ik bij me heb:
„Helpen jullie, als ‘t zover is, de Vava van mijn vrienden naar de spreekwoordelijke overkant?”
Ze bevestigen.
De man legt zich straks een laatste keer te slapen middels palliatieve sedatie.
En ik wens hem, en de hele familie, heel veel moed en kracht en liefde toe.
