De afgelopen twee maanden hebben zich als een loodzware deken over mijn leven gelegd.
Het ene afscheid volgde het andere op, mijn hart steeds opnieuw verbrijzelend. Ik had nooit gedacht dat verdriet zo meedogenloos kon zijn en het zich zo diep in mijn wezen kon nestelen.
Het voelt alsof een genadeloze storm me keer op keer omverblaast, als een schip dat zijn anker is kwijtgeraakt en stuurloos ronddobbert op woelige baren.
Net wanneer ik dacht dat de golven iets gingen liggen, kwam er weer een nieuwe rukwind, een nieuwe klap die me deed wankelen en kapseizen.
Dit is geen leuk verhaal, maar verdriet kan je delen. Verdriet is herkenbaar en het kan ons verbinden.
Door mijn verhaal hoop ik iemand te kunnen bereiken en te zeggen: je bent niet alleen. Er is hoop …
Het begon eind november, vlak voor mijn verjaardag. Ik verjaar op 2 december en iedereen die me kent weet dat ik deze uitvoerig vier: geen verjaardag maar een ‘verjaarmaand’.
2024 dacht er anders over!
1. Solange, de hartenbreker
Solange, mijn kleine Yorkshire Terriër, mijn schaduw, mijn trouwe metgezel, ging van me heen. Zestien jaar oud was ze, waarvan negen jaar aan mijn zijde. Waar ik ging, ging zij. Ze was geen hond die simpelweg in mijn huis leefde—ze was een wezen dat verweven zat in mijn dagelijkse bestaan, een verlengstuk van mijn eigen ziel. Als ik even uit het zicht was, kon ze paniekerig rondkijken, haar oortjes gespitst, tot ze me weer vond.
Iedereen die haar ontmoette, viel als een blok voor haar. Ze had iets onweerstaanbaars, een uitstraling die harten deed smelten. Maar vergis je niet—onder die verwilderde haren en fonkelende oogjes zat een karakter dat sterk en onverzettelijk was. Ze wist precies wat ze wilde en nog beter wat ze níét wilde.
Ze voelde iedereen feilloos aan. Als iemand verdrietig was, kwam ze meteen naast hen zitten, duwde haar warme lijfje tegen hen aan en keek op met haar diepe, wijze blik. Alsof ze wilde zeggen: “Ik weet het, ik ben hier.” We noemden haar onze therapiehond, en terecht.
Naarmate ze ouder werd, begon haar gehoor haar in de steek te laten. Maar dat maakte haar niet hulpeloos—integendeel. Solange was slim, slimmer dan de meeste mensen. Ze begreep gebarentaal alsof het haar tweede natuur was. Eén handbeweging en ze wist precies wat ik bedoelde. Soms speelde ze het spelletje zelfs mee door te doen alsof ze een bevel niet zag, terwijl ik zeker wist dat ze me had begrepen. Dan keek ze me met een schuin hoofdje aan, haar oortjes half omhoog, en trok een blik die ik alleen kon omschrijven als speels koppig.
Haar pootjes tikten ritmisch over de vloer, altijd achter me aan, altijd dichtbij. En toen… niets meer.
Toen ze ging, voelde het alsof een stuk van mijn ziel werd weggerukt. Ik bracht haar naar Bevelbos, haar geliefde plek. Het was er stil, op het zachte ruisen van de wind en het kabbelende water van de vijver na. Terwijl ik haar in de aarde legde, het koude zand door mijn vingers liet glijden, voelde de stilte zwaarder dan ooit, alsof de wereld een stukje kouder werd. Een lichte bries streek langs mijn gezicht, bijna als een onzichtbare streling—alsof ze afscheid nam op haar eigen manier.
Onder de boom, daar zou ze rusten, op de plek waar ze altijd zo graag was geweest.
2. Jakelien , de verloren koningin
Nog geen twee weken later werd ik opnieuw geconfronteerd met afscheid. Dit keer van Jakelien, mijn elegante zwart-witte kat met haar iconische witte voorpoot. Er was iets statigs aan haar, iets bijna vorstelijks. Haar houding, haar manier van bewegen—alles straalde een zekere waardigheid uit. En dan dat ene kenmerk dat haar zo uniek maakte: bij elke stap tikten de nagels van alleen die ene witte poot hoorbaar op de vloer, als een zachte metronoom die haar aanwezigheid aankondigde.
Drie jaar geleden verdween ze plots. Ze was ziek en ik dacht dat ze, zoals katten dat soms doen, een verborgen plekje had opgezocht om te sterven. Ik had me neergelegd bij haar verdwijning, of beter gezegd: ik had mezelf wijsgemaakt dat ik ermee had leren leven. Tot die dag in november, toen de telefoon ging. “We hebben uw kat gevonden,” klonk het aan de andere kant van de lijn. Mijn hart stond stil.
Ze was gevonden!
Drie jaar lang had ze ergens rondgezworven, en toch, in haar laatste weken, kwam ze terug naar mij. Alsof ze wist dat haar einde naderde en dat er maar één plek was waar ze echt wilde zijn.
Toen ze terugkwam, was ze mager en broos, maar ik zag in haar ogen dat ze wist waar ze was. Alsof ze had gewacht, had gezocht, om haar laatste dagen toch nog bij mij door te brengen.
Ze stierf in mijn armen, vredig, alsof ze eindelijk kon loslaten nu ze thuis was. Ik begroef haar onder de brem in de tuin, waar elk jaar opnieuw prachtige bloemen groeien. En ik wist: haar aanwezigheid zal hier altijd blijven, in het zachte getik van de regen op de bladeren, in het ruisen van de wind door de struiken.
Ik troost mezelf met de gedachte dat ze naar me was teruggekomen om thuis te sterven. Alsof ze me een laatste groet wilde brengen, een laatste blijk van liefde en vertrouwen.
3. Oma, het kompas
Twee dagen na Kerst , net toen de wonde van haar heengaan van Solange en Jakelien nog rauw waren, sloeg de dood opnieuw toe.
Dit keer niet bij een viervoeter, maar bij iemand die net zo’n belangrijk deel van mijn leven was geweest: mijn oma, mijn meter. Ze was ziek en woonde in het rusthuis en ergens wist ik dat het moment eraan kwam, maar weten is iets anders dan voelen. En voelen deed ik, diep en intens.
Mijn oma was meer dan alleen familie—ze was een kompas, een toevluchtsoord, een baken van begrip in een wereld die soms te luid en chaotisch was. Ze had een manier om me te doorgronden zonder dat ik iets hoefde te zeggen. Eén blik en ik wist dat ze alles begreep, zonder oordeel, zonder haast. Haar woorden, haar raadgevingen als zachte sturingen op momenten dat ik het nodig had, maar zonder me ooit te dwingen.
Ik den graag terug aan de nachten in het huisje in Bevelbos, waar we dan bleven slapen. De geur van de houtstoof hing in de lucht, een warme, geruststellende omhelzing die zich tussen de muren nestelde. Buiten was het stil en donker. Binnen was het veilig, omringd door haar aanwezigheid en opa zijn verhalen.
Ik hield oneindig veel van haar, en zij van mij. Dat wist ik, zonder dat het altijd uitgesproken moest worden. Er zijn van die liefdes die je niet hoeft te benoemen omdat ze in alles zitten: in een blik, in een hand die even de jouwe vasthoudt, in de manier waarop ze me aankeek als ik binnenkwam, alsof ze al wist wat ik dacht nog voor ik het zelf besefte.
Haar begrafenis was prachtig, een eerbetoon aan wie ze was. Mooie foto’s, haar favoriete muziek, en zoveel mensen die gekomen waren om haar laatste eer te bewijzen.
En ik, die dacht dat ik nooit zou kunnen spreken op zo’n moment, stond daar toch, samen met mijn nichtjes. Onze woorden vulden de ruimte, raakten harten, en lieten de hele zaal in tranen achter.
En toen, in de stilte die volgde, wist ik dat ze echt weg was. Weer bij opa, die 5 jaar eerder al heen ging.
En toch voel ik haar nog. In de geur van houtrook op koude dagen, in de wind die langs de bomen strijkt in Bevelbos, in de herinneringen die zich zachtjes aandienen wanneer de avond valt. Misschien is liefde ook dat—blijven bestaan, zelfs als iemand fysiek verdwenen is.
4. Suzette, de onverwachte liefde
Net toen ik dacht dat het ergste voorbij was, kwam het moment dat ik Suzette moest laten gaan, begin deze week.
Het is einde januari. Dit alles gebeurde op nog geen twee maanden tijd!
Alsof de dood nog niet genoeg had geëist, volgende het volgende afscheid weeral.
Suzette, mijn kleine Chihuahua, mijn onverwachte geschenk, mijn voske.
Het flodderhondje met het grote hart en de nog grotere energie. Ze was zo klein dat ze soms haar eigen pootjes voorbij liep, alsof haar enthousiasme sneller was dan haar lichaam kon bijhouden. Ze was oorspronkelijk bij me gekomen om herplaatst te worden, maar dat had ze zelf anders beslist.
Ze paste te goed bij ons, de band tussen haar en de rest van de roedel was te sterk. En dus bleef ze. Ze had ons gekozen, en wij haar.
Ze hield van buiten zijn, rende graag rond in het gras, snuffelde overal aan alsof de wereld één groot avontuur was. We zagen haar open bloeien en ze werd een echte levensgenieter en grote knuffelkont.
Drie dagen lang vochten we voor haar leven. Ik hoopte, smeekte bijna dat ze het zou redden. Maar haar kleine hartje kon niet meer.
In de ochtend van 27 januari blies ze haar laatste adem uit, en opnieuw stond ik daar in Bevelbos, opnieuw met een klein lichaam in mijn armen, opnieuw moest ik afscheid nemen.
Ik legde haar neer onder dezelfde boom als Solange, want ze hoorden bij elkaar., ” de zusjes”.
Terwijl ik de aarde over haar heen schepte, voelde het alsof ik wederom stukjes van mijn eigen hart begraven was.
De vijver lag er stil bij, een spiegel van de hemel, een waterig oog dat mijn verdriet leek te reflecteren.
De bomen zuchtten in de wind alsof ze probeerden te troosten en ergens diep vanbinnen wist ik: ze is thuis.
De angst die blijft
Nu kijk ik naar Fee, zeventien jaar oud, die koppig blijft doorgaan alsof ze de dood wil trotseren. Naar Ella, vijftien, met haar zachte ogen die de wereld met een mengeling van wijsheid en vermoeidheid bekijken. En naar Monsieur Duval, die nog jong en onbezorgd door het leven huppelt, zich niet bewust van de last die ik draag.
Ik ben bang. Bang voor een domino-effect, bang dat de dood nog niet klaar is met mij, dat ik opnieuw een graf moet graven, opnieuw een geliefde moet verliezen, opnieuw moet huilen, opnieuw moet leren omgaan met leegte. Hoeveel tranen kan een mens verdragen voordat ze opdrogen?
Hoeveel verlies kan één hart verdragen voordat het breekt?
Hoeveel lege plekken kan een huis dragen?
Maar dan hoor ik de wind ruisen door de bomen in Bevelbos. – volgende keer zal ik jullie wat meer over mijn geliefde Bevelbos vertellen – Ik zie de bloemen onder de brem bloeien.
En ik weet: zolang de natuur hen herinnert, zolang Bevelbos blijft bestaan, zolang hun pootafdrukken in mijn hart gegrift staan, zijn ze niet echt weg. Ze leven voort in elke fluistering van de wind, in elk zonnestraaltje dat door de bladeren valt.
En misschien, heel misschien, zijn ze dichterbij dan ik ooit had durven denken.