Hey Google, lichten aan…
De patatgeneratie: Geboren tussen 1970 en 1985, overlapt deze generatie met generatie X, geboren tussen 1965 en 1980.
Deze generatie kenmerkt zich door een pragmatische instelling, zelfredzaamheid en een sterke werkethiek. Ze zijn opgegroeid in een tijd van economische groei en technologische vooruitgang, en hebben geleerd om flexibel en veerkrachtig te zijn.
’t Is waar hoor, het staat op het internet.
Dus: de generatie met de meeste veranderingen op het gebied van technologie.
Ik moet niet al te veel moeite doen om een lijstje te bedenken vol leuke, nieuwe dingen waarmee we pakweg de laatste 20 jaar verwend werden. Om er een paar te noemen: de homecomputer, domotica, de tablet en het internet…
Maar ook dingen die we al hadden, veranderden en evolueerden, zoals de tv en de telefoon.
Dit kon allemaal door de uitvinding van de microchiptechnologie. In 1959 ontvingen Kilby en Noyce het patent voor geminiaturiseerde elektronische circuits en voor een op silicium gebaseerd geïntegreerd circuit.
Neen, dit wist ik ook allemaal niet… ik heb het gewoon aan Google gevraagd.
Terwijl ik dit schrijf, krijg ik een paar berichtjes… en bedenk me: nog niet zo lang geleden, als je iemand iets wilde vertellen dat niet kon wachten tot je die persoon zag, moest je bellen. Dit kon alleen vanuit huis of in een telefooncel, en dan moest je hopen dat die persoon thuis was, of dat op z’n minst iemand anders de telefoon opnam en je boodschap kon doorgeven.
Ons toestel — een zwart bakelieten ding — stond op een tafeltje in de hoek naast de zetel. Je vormde het nummer door een vinger in het juiste gaatje bij het juiste cijfer te steken en de kiesschijf met de vinger te draaien. Zodra je je vinger uit het gat trok, draaide de schijf terug en kon je het volgende cijfer vormen, daarna het volgende, en het volgende…. Dit duurde immens lang en was omslachtig.
We belden dan wel rechtstreeks met de persoon, niet zoals onze over-overgrootouders die eerst contact moesten maken met de centrale, die dan een verbinding maakte met de persoon die je wilde spreken.
Het nummer wist je meestal uit het hoofd, of je kon het snel opzoeken in het adresboekje dat bij iedereen naast het toestel lag. Of je moest het nummer opzoeken in de witte gids, of als het een winkel was, in de gouden gids: een immens dik boek, gedrukt op zeer dun papier, waarin je moest zoeken — eerst volgens regio en dan alfabetisch. Als je dan een courante naam moest zoeken, zoals bijvoorbeeld Pieters, dan kon je echt bezig blijven; pagina’s vol met die naam. Dan nam je beter je stalen ros van stal en reed je tot daar.
De vaste telefoon: bij sommige mensen hing die aan de muur, met een lange gekrulde draad aan de hoorn, die je eerst moest ontkrullen — want dat ding krulde volledig rond zichzelf. Later kwam de telefoon met druktoetsen, gevolgd door het antwoordapparaat. Dan hoefde je niet meer thuis te blijven als je een belangrijk telefoontje verwachtte. De P.T.T. , het staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en de Telefonie, had ook een paar leuke diensten om je te helpen. Je kon bijvoorbeeld bellen naar 1207 om een nummer op te vragen, of je kon gebruikmaken van de wekdienst. De leukste dienst vond ik de “sprekende klok”… Je belde een nummer en kreeg een bandje te horen: “Bij de derde toon is het precies 17 uur 45… bip, bip, bip…”
De laatste versie van de vaste telefoon was draadloos — je kon dan met de hoorn rondlopen, maar nog steeds niet te ver. De signalen werden verstuurd via een antennetje.
In 1928 werd de telex uitgevonden: een schrijfmachine met een eigen zend- en ontvangstsysteem. Berichten werden omgezet in signalen die werden verzonden — hetzij via elektriciteit, hetzij via radiosignalen — en vervolgens door een machine aan de andere kant afgedrukt. Een slim, zij het omslachtig systeem, vooral gebruikt in oorlogstijd. Als kind heb ik de telex nog gekend, die toen voornamelijk gebruikt werd voor een dringend bericht of een felicitatie voor een huwelijk.
Je moest daarvoor naar de PTT, waar je dan op een briefje het bericht moest opschrijven. Kort en bondig, want je betaalde per woord of zelfs per letter. Het bericht werd dan ingetikt en verzonden via radiosignalen, en aan de andere kant uitgetypt. Een postbode bracht het dan naar de bestemmeling.
Je kan de telex zien als de voorloper van de faxmachine, waarmee je van thuis brieven of foto’s kon doorsturen.
Niet alleen de belcultuur ontwikkelde zich, ook het “kastje kijken” veranderde immens. Van het zwart-witkastje met draaiknop, waarop je met een goed geplaatste antenne twee posten kon ontvangen, naar kleurentelevisie met afstandsbediening en meerdere posten via de kabel. Nu hebben we flatscreen met meer dan 100 kanalen en kunnen we via internet tv kijken van aan de andere kant van de wereld.
Dankzij die microchip veranderde onze leefcultuur met grote sprongen. De gsm… “global system for mobile communications”… weer iets nieuws geleerd.
Mijn eerste gsm was een Panasonic, een lomp vierkant ding met een externe antenne. Ik kon er vijf nummers in opslaan, bellen, berichten verzenden en ontvangen. Omdat het toetsenbordje beperkt was in knopjes, moest je bijvoorbeeld de 5 drie keer indrukken om een E te typen. Na een tijdje typte je “blind”, zonder naar je gsm te kijken. Zeer duur maar het allerbelangrijkste: je was overal bereikbaar.
Deze evolueerden snel. Gebruiksvriendelijker toestellen met meer mogelijkheden kwamen op de markt.
Dat kleine, onverwoestbare grijze toestelletje met een zwart-witschermpje en zijn specifieke belgeluid… de Nokia. Je kon foto’s nemen, doorzenden en zelfs een spelletje spelen. Wie kent “Snake” nog?
Een toestel met een batterij die dagen meeging. Ik denk dat bijna iedereen wel een Nokia gehad heeft…
De gsm evolueerde verder. Ze kregen meer geheugen, grotere schermen, en je kon er plots mee op het internet. De eerste touchscreens werden ontwikkeld. Mijn eerste smartphone had nog de twee mogelijkheden: knopjesbediening én touchscreen. Maar we moeten mee met de evolutie… en nu weet ik niet beter — ik kan me niet meer voorstellen dat het ooit anders was. Elk bericht kan een ander geluidje hebben. Iedereen in je adresboek krijgt een gepersonaliseerde ringtone. En je kan bellen via internet, wat je dan niets kost.
Maar als ik gebeld word, hoor je “old phone”, een telefoon moet, voor mij toch, nog altijd klinken als een telefoon.
We zijn vrij van draden… we zijn vrij van beperkingen… we zijn altijd en overal bereikbaar… We zijn vrij… echt? Is dat wel zo? Zijn we niet een beetje slaaf van onze gsm?
Smartphones zijn eigenlijk niets anders dan computers in zakformaat.
De eerste computer werd gebouwd in 1943, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in Engeland: de Colossus. Een gigantisch ding dat snelle en ingewikkelde berekeningen kon maken, met behulp van elektronenbuizen. Om te programmeren gebruikte men een bord met schakelaars. Kan je je dat voorstellen?
Eind jaren 70 staken ze bij IBM de koppen bij elkaar om de eerste kleine computer te bouwen, hoofdzakelijk voor bedrijven. Microsoft ontwikkelde MS-DOS. De homecomputers met floppy disks kwamen op de markt. Al snel volgden gebruiksvriendelijke en betaalbare computers met besturingssystemen zoals Windows. Die computers hadden harde schijven en internet via een modem, verbonden met de vaste telefoonlijn en als je de modem gebruikte, kon je niet bellen.
De homecomputers waren grote logge kasten met zware schermen die veel plaats innamen. Iedereen had een “computerhoek”. Ik zie het zo voor me: de computertafel met die grote comfortabele bureaustoel en een gepersonaliseerd muismatje.
En nu? Nu zit ik in mijn zetel met mijn tablet op schoot.
Met de ene evolutie kwam de andere. Processors werden krachtiger, opslag groter, en de pc kleiner… en kleiner… en nog kleiner… Tot we in 2010 onze smartphone kregen, die — als je erover nadenkt — meer opslagruimte, rekenkracht en mogelijkheden biedt dan die logge beesten van pakweg tien jaar geleden.
Vooruitgang is niet altijd slecht, denk ik dan…
Pakweg 50 jaar geleden hadden we Arpanet, de voorloper van het internet. In 1993 werd de eerste router verbonden met het internet in België, en de eerste commerciële internetbedrijven werden opgericht. Geen enkel huishouden is nog internetvrij. Het is een nutsvoorziening zoals elektriciteit en water. Niet iedereen heeft een computer of tablet, maar wel internet. Anders kan je gewoon geen tv meer kijken.
Alles gaat via internet, wat niet altijd risicoloos is. Maar ik denk dat je daar niet te veel moet bij stilstaan. Het is een gemak dat wij ons toegeëigend hebben en dat we zeker niet meer kwijt willen. Stel je voor: geen WhatsApp, geen online shoppen, geen bankzaken, geen e-mail, geen sociale media, geen GPS, geen eindeloze muziekstreaming…
Stel je voor dat we weer moeten opstaan om het licht uit te doen. Dank je, Google Home.
Ik heb al lang domotica in huis, zoals de meeste mensen waarschijnlijk. Herinner je je nog die stopcontacten met afstandsbediening? Ik had die voor mijn kerstlichtjes. Lekker gemakkelijk, zo moest je niet meer onder de boom kruipen om de lichtjes aan te steken. Na Kerstmis sloot ik de staande lamp erop aan. Afstandsbediening bij de hand, en je hoefde enkel nog op te staan om een drankje te nemen.
De vooruitgang stond niet stil. Al snel kwam al de rest op de markt: beveiligingssystemen zoals camera’s, alarmen en videodeurbellen die bij onraad een bericht sturen naar je smartphone. Verlichting, stopcontacten en thermostaten — allemaal te bedienen met een app.
Ik heb nu Google Home om de boel te bedienen… maar opstaan om een drankje te halen moet ik eigenlijk nog steeds zelf doen…
Mijn excuses: ik ben een Google Home-, Windows- en Android-voorstander. Dus aan alle Apple-, Alexa- en Linux-gebruikers… een welgemeende sorry. Je kan het zo gek niet bedenken of je kan het bedienen via een mobiele applicatie, een klein computerprogrammaatje, speciaal ontworpen voor mobiele apparaten… kortweg: een app.
Je zou kunnen stellen: we zijn verwend, we worden lui…
Ik vind van niet. Want om al die gadgets en dat online shoppen te kunnen betalen, moet ik meer werken dan vroeger. Dus als ik weer zelf naar de winkel ga en opsta om mijn licht aan te doen, kan ik misschien minder werken.
Neen hoor… ’t is zo leuk.
“Hey Google… lichten uit!”