Als kind en als opgroeiende jongeling vond ik talen altijd interessanter dan wetenschappen en wiskunde. Ik vond dat ik relatief goed was in talen. Voor Frans, moest ik toen een haalbare inspanning leveren, Engels ging als van vanzelf. Duits was wat opletten, maar uiteindelijk kon ik goed mijn plan trekken. Het ging verder dan het West-Vlaams-Duits: ‘Achtung, Sie haben eine Plekke auf Ihren Baay’ doelend dat je trui dringend in de was moet…
Na mijn schoolloopbaan won het Frans bij mij steeds terrein. Het aanlokkelijke land Frankrijk waar we veelvuldig en nu nog steeds op reis gaan, zat daar voor iets tussen. Ook Franse films bekeken en bekijken we met graagte. Ik stelde ondertussen vast dat mijn zogenaamde goede kennis van het Engels afbrokkelde. Sterker nog, dat ik er eigenlijke een verkeerd beeld van had: ik bakte er niet zoveel (meer) van…
Ik stond versteld toen mijn jongste zoon, op dat moment 10 jaar oud, redelijk vlot kon communiceren met Ierse vriendjes op een Franse camping. Hij had nooit Engels geleerd en kon het spreken. De input (een Engels woord) van het Angelsaksische aanbod via multimedia en televisie had zijn impact (nog een Engels woord). Goed dat de Vlaamse tv-zenders zoveel mogelijk de originele talen brengen en vertalen via onderschriften. Het jonge volkje hoort en ervaart via de onderschriften een en ander en bouwt ongedwongen zijn talenkennis op. Lees hier: het Engels.
Ik herinner me concreet vele jaren terug toen diezelfde zoon (want ik heb er vier) wat ouder was en tegen me zei dat hij eerst wat ging ‘chillen’. Ik keek verwonderd en vroeg hem wat hij bedoelde. Ondertussen, ter eigen verdediging, is dat gemeengoed geworden. Het ging natuurlijk voor mij veel harder vooruit dan dit concrete woord ‘chillen’.
Maar mijn voorliefde voor het Frans bleef en blijft. Maar ook ik heb ik ondertussen de talige hartslag van vandaag moeten ondergaan. Sterker nog, ik moest capituleren. Het ging niet vanzelf, maar nu ben ik er klaar voor. Zeker na onderstaande ervaringen.
Op professionele basis zat ik 15 jaar geleden in een jury waarbij sollicitanten een baan wilden als brugfiguur, een sociaal werker die de brug tussen ouders en school maakt. Vooral ouders ondersteunen met minder kansen, is het werkterrein.
Elf kandidaten, waaronder vier masters en zeven bachelors stonden klaar. Ze deden allemaal hun stinkende best om sociale vraagstukken die ze voorgeschoteld kregen het hoofd te bieden. Maar ik legde elke kandidaat een vraag van een heel andere orde voor: Zeg eens in het Frans dat de schooluitstap naar het bos vandaag niet doorgaat, maar wel morgen en dat de kinderen hun boterhammen moeten meehebben. Ik stelde hen gerust: het moet geen Voltair-Frans zijn, doe maar rustig, beste kandidaat.
Ik had immers op hun cv gelezen dat alle kandidaten wat talenkennis betreft schreven dat ze matig tot goed waren in het Frans. Vooral ging Frans praten vlotter dan schrijven, van bijna iedereen. Dat stond toch wit op zwart te lezen. Niemand schreef dat hij slecht Frans kon.
Ik stond als aan de grond genageld van het beschamende resultaat. Vier van de elf kandidaten zeiden gewoonweg dat het deze opdracht niet konden uitvoeren. Ze brachten geen woord Frans uit. De anderen varieerden van een schabouwelijk tot zeer matig niveau. Ik maakte me de bedenking wat er aan de hand is met de onderwijsdidaktiek Frans. Alle kandidaten hadden Frans gekregen van in het 5de leerjaar tot het laatste jaar humaniora. Acht jaar Frans met nauwelijks resultaat. Stel je voor dat je acht jaar ICT al leervak zou krijgen en na die acht jaar zou moeten vragen hoe je de PC moet opstarten…
Inderdaad, de maatschappelijke invloed is heel belangrijk, opleiding blijkbaar minder. Dat leerde ik van mijn 10-jariige zoon, maar ook van een tienjarige Deense jongen.
Ik was op bezoek in het prachtige Vinkingmuseum (Vikingenskibsmuseet) in Kopenhagen. Een verdwaalde 10-jarige was zijn klasgroep kwijt en vroeg ons in het Deens of we niet wisten waar zijn vrienden waren. Ik sprak hem in het Engels aan dat ik hem niet begreep. De jongen vertelde in keurig Engels wat zijn probleem was. Ik kon erop inpikken en hem helpen. Ik ga ervan uit dat het Deense jonge volkje, net als de Vlamingen, ook maatschappelijk veel Engels meekrijgt. Maar bij navraag weet ik dat men in Denemarken al van in de lagere school Engels als leervak heeft. De redenering is: we moeten van de jeugd Europese, weerbare burgers maken en Engels is gewoonweg de voertaal om dat te doen. En gelijk hebben ze.
Een tweede schokgolf kwam over me toen we vertrekkensklaar stonden op de tarmac van de Kopenhaagse luchthaven: kapitein Van Remoortele van Brussels Airlines heette ons welkom en had het over weersomstandigheden in bijna niet te begrijpen Engels. Het tienjarige Deense jongetje sprak deze taal veel keuriger. Een hoogopgeleide Vlaming met een dergelijk niveau van de wereldtaal Engels die hij bovendien voor zijn beroep nodig heeft. Het roept vragen op.
Toen had ik het door: laten we van onze jeugd Europese burgers maken door enerzijds in te pikken op hapklare maatschappelijke invloed van het Engels. Laten we anderzijds de boel in het onderwijs omdraaien: Engels van in de basisschool en vanaf 14-jarige leeftijd Frans. Er zal toch evenveel resultaat van het Frans bovendrijven en er ligt een enorme basis van het Engels ongeduldig te wachten. Ik moest notabene zondag aan mijn vrouw vragen wat suckt betekent, toen actrice Lynn Van Royen het zeer geregeld gebruikt als ‘beschaafd Nederlands’ in de serie Expeditie…
Ik heb inderdaad nog veel Engels te leren…
Bart Houwen
Mijmeringen uit het hinterland