Waren het nu nonnen of toch begijntjes die zich in de twaalfde eeuw in het – toen nog veel bosrijker – gebied ten oosten van Ieper verenigden? Ik vermoed dat ze het zich in Ieper niet zo goed meer herinneren, want we vinden er vandaag zowel een nonnenbos als een begijnenbos.
Begijntjes zijn sluwer, of op zijn minst pragmatischer dan nonnen: de beloften van kuisheid en gehoorzaamheid, dat gaat nog wel. Maar in armoede leven, zoals het echte nonnen betaamt? Daar passen begijntjes voor… de sloebertjes!Over die vrome edoch wereldse dametjes van de kattenstad wil ik het eigenlijk niet zozeer hebben: ‘bagientjes’ werden ze vroeger trouwens in Ieper genoemd. Net zoals in Brugge, waar je vandaag nog steeds lekker kan tafelen en overnachten in ’t Bagientje, op een boogscheut van het station en – uiteraard – het Begijnhof. Dat terzijde…
In het Ieperse Bagienenbos, daar stond een huisje. Een tot boshut omgebouwde tram eigenlijk: adembenemend mooi, als kwam het recht uit een sprookje van duizend en één nacht. ‘Verboden te praten met de conducteur’ las ik op een koperen plaatje aan de wand: een laatste getuige van de strenge beroepsethiek die de tramconducteur afdwong. De conducteur was toen al lang met pensioen, maar zijn tram beleefde een tweede jeugd, diep in het Bagienenbos van de familie Pecceu.
Michel en Madeleine Pecceu met hun vijf kinderen, dat waren onze buren in ‘Ieper Stad’. Zij beschikten via een langetermijn huurovereenkomst over een deel van het Bagienenbos, en brachten er steevast hun weekends door. Niets maakte mij gelukkiger, dan op zaterdagochtend het vrolijke gezicht van Dirk of Pol achteraan onze tuin te zien verschijnen met de vraag ‘zin om nog eens mee te gaan ravotten in het bos?’
Wat wij in dat Bagienenbos allemaal beleefd hebben, valt met geen woorden te beschrijven. Wij waren de Crocodile Dundees van de sixties en de seventies: doorheen de week deftige stadskinderen, in het weekend onbezonnen avonturiers in de historisch beladen bossen van ‘Het Hooghe’.
Wisten wij toen wat er zich een halve eeuw daarvoor tijdens de Groote Oorlog allemaal in die bossen had afgespeeld? We hadden er veel over horen praten, dat wel: over de Groote Oorlog en ook over die Andere Oorlog. Hoe dat allemaal precies in elkaar zat, daarvan lagen wij toen niet wakker. Tientallen obussen, nauwelijks onder de losse bosgrond begraven trokken onze aandacht, als waren het verstopte paaseieren.
Toen de Britten hier in 1915 arriveerden, vastberaden om de Duitsers in hun opmars naar Duinkerke en Calais te stoppen, herdoopten ze ons Bagienenbos tot ‘Railway Wood’. De Ieperse Bagientjes waren lang voor de Duitsers arriveerden met de noorderzon vertrokken. Wat de Britten hier nog wel aantroffen, was Spoorlijn 64, de legendarische spoorweg Ieper-Passendale-Roeselare.
De film en het boek ’The Road to Passchendale’ doen enkele bloedstollende gebeurtenissen uit die tijd herleven. Onvoorstelbaar wat onze voorouders hier hebben meegemaakt! Niet in de laatste plaats mijn grootoom Jules Leroy, die op 1 augustus 1914 aan het station van Zonnebeke op de stoomtrein van Spoorlijn 64 stapte, het ‘grote avontuur’ tegemoet.
Zijn al hun opofferingen het waard geweest? Heeft de Groote Oorlog iets opgelost? En bij uitbreiding alle erop volgende oorlogen? De vraag stellen is ze beantwoorden! Aanschouw hoe de huidige geopolitiek in sneltreinvaart onze samenleving opnieuw polariseert!
Om vier uur, moe van het lopen langs de – toen reeds grotendeels verlaten – spoorlijn, of het vissen in de beek, riep Madeleine ons aan tafel. Handgesneden boerenstuten dik belegd met verse boter en perensiroop, aan een ronde tuintafel in de lommerte van de bomen voor de tramhut, gaven ons weer energie.
Nog even nagenieten en het werd alweer tijd om op te ruimen. Moe maar voldaan stapten we in vader Pecceu zijn grote Volkswagen 1600. Zacht pruttelend kwam de boxermotor tot leven. De hond des huizes nestelde zich knus achteraan, genietend van de warmte die uit de motor opsteeg.
Als je Ieper nog eens bezoekt, doe jezelf een plezier en verlaat de snelweg aan afrit Ieper Zuid. Je rijdt richting stadstorens over de kaarsrechte Zuiderring, destijds de bedding van Spoorlijn 64. Met wat verbeelding ervaar je nog het ‘keding keding’ geluid van de sporen. In realiteit zijn het de naden van de overigens zalig rijdende betonbaan die de droom levend houden.
Zowat halverwege duikt op een heuvel links van de weg, uit het niets een ware parel op: als het uitnodigend bosje schaamhaar van ons allerlaatste Bagientje, ligt daar temidden een maagdelijk landschap… mijn Bagienenbosje! Enkel de schreeuwerige toren van de achterliggende ‘Bellewaerde River Splash’ kan het plaatje nog verstoren.