Wat doet een mens als men voor enkele uren wordt opgevorderd om te babysitten? Na alle opgelegde taken, als de rust in huis is teruggekeerd, kent het vreemde huis haar beperkingen. Zelfs de plaatselijke koelkast bevat allerlei dingen die niet meteen tot de verbeelding spreken. Saai kraantjeswater blijkt de oplossing.
Vooraf kreeg ik info over de mogelijkheden, (eerder de beperkingen) van het tv-toestel via mijn oudste kleindochter. Om het nieuws te volgen, moest er worden gecast: en dat gaat zus en zo, opa… Jonge ouders hebben immers geen tv-abonnement.
Het journaal in een tienerhuis op zich volgen is niet simpel: het zegt het jonge volkje niets. YouTube en ander fraais geniet de voorkeur. Als ik wil suggereren dat het nieuws dagelijks bekijken belangrijk is, krijg ik meteen een sluitend antwoord. ‘We hebben al Karrewiet op school bekeken’, als een misplaatste wiedergutmachung. Een ideale verdediging van een elfjarige, niets op tegen. Zo geef ik opa lik op stuk, kronkelden die tienerhersenen.
Na een tijdsinvestering in tanden poetsen, een kort verhaaltje en een knuffel ,valt de stilte.
Nu opa-time. Overgemotiveerd is een mens dan, met het bekende gevolg. Je wordt terug gekatapulteerd naar niveau nul. Er is hier in dat huis te doen. En op die tv? De les in casten werd ongeveer onthouden. Na wat gezweet merkte ik dat er eigenlijk niets noemenswaardig qua inhoud te zien was. Dan maar Sporza. The Belgian Cats, de Rode Duivels van het vrouwenbasketbal, moesten zich kwalificeren ten voordele van Senegal. Als ze winnen, gaan ze naar de Olympische Spelen.
Het was ruim twintig jaar geleden dat ik een basketbalwedstrijd had gevolgd. Er bleken nogal wat regels veranderd te zijn, of -en dat zou best wel eens kunnen- begreep ik er niet zoveel meer van. Ik zat er wat halfverdoofd bij. Opvallend was dat het taalgebruik van de verslaggever was niet echt Vlaams te noemen. Je moet goed Engels, eigenlijk Amerikaans kennen om basketbal te begrijpen. Hoe langer de wedstrijd vorderde, hoe meer was ik me bevond in de status als ‘aan de grond genageld’. Speelsnelheid, vakkundigheid, tactisch inzicht… ik wist niet wat ik zag. Ik werd bovendien – en dat was het summum die avond – overvallen door iets ouderwets: ik was getuige van wat sport eigenlijk zou moeten zijn: competitiegeest met harde inzet en met groot respect voor je tegenstander.
Vooral dat laatste maakte indruk. Wat ik daar zag, strekte tot voorbeeld. Als er een fout werd gemaakt en de tegenspeelster lag daardoor op de grond, dan strekte de dader de hand uit om die speelster van de grond te hijsen. Er werden zelfs excuses uitgewisseld. Ik was vergeten dat echte sportiviteit nog bestaat. En eigenlijk moest ik beter weten.
In Oostende ligt de baskettempel naast het voetbalstadion. Ze liggen vredig naast elkaar. Passeer je bij toeval in de Northlaan net na het laatste fluitsignaal van een van die twee sporten maakt dat een wereld van verschil uit. Bij het einde van een voetbalwedstrijd zie je een uit de kluitengewassen politiemacht klaarstaan. De gevechtskledij met alle rekwisieten ligt voor het grijpen in de combi. Supportersgroepen worden oordeelkundig gescheiden. En dat is verdraaid nodig. Passeer je er toevallig als er een basketwedstrijd is afgelopen, dan zie je een heel ander fenomeen. Twee agenten, niet meer, staan er van op afstand bij. De twee supporterclans gaan broederlijk samen naar buiten. De basketmatch van The Belgian Cats was voor mij meer dan een kwalificatiewedstrijd. Ik werd teruggegooid naar oerdegelijke ouderwetse sporteer, iets waarvan ik dacht dat dit definitief verdwenen was. En de Cats… oververdiend gekwalificeerd! Mooi, maar dat was voor mij die avond bijzaak.
Foto: iStock/Drazen Zigic