Herinneringen… Honderden kaboutertjes.  (Deel 2)

Plagen is om liefde vragen…

De twee vriendinnetjes van Dunia, het Iraans-Russisch meisje waarvan ik in mijn vorige blog beschreef hoe ik “ haar frank zag vallen ”, waren ook twee heel slimme meisjes. Als ik eens een grapje maakte, hadden zij, in tegenstelling tot de meeste klasgenootjes, meteen door dat het een grapje was. Dat is echt iets dat peutertjes moeten leren, hoe raar dat ook klinkt. Ik plaagde mijn kabouters ook vaak. Fientje bijvoorbeeld leek op die zogenoemde Hummelfiguurtjes in biscuit, die je in die tijd vaak bij de grootouders in de kamer zag staan. Ze had rossig haar dat meestal in 2 staartjes was gebonden, en heel veel sproetjes op haar guitige gezichtje. Regelmatig  vroeg ik haar dan ook of ik snel al die “bruine spetters” van haar gezichtje moest wassen, en soms: of zij en mama weer zo vroeg waren opgestaan, zodat mama tijd had om met haar heel fijn verfborsteltje al die mooie sproetjes te schilderen op haar gezichtje… Elke keer antwoordde ze “Maar neen, zotte juffrouw Else, die sproetjes moet zij toch niet schilderen (of afvegen): die staan daar gewoon op!”. Ik vroeg haar eens of ze niet boos was omdat ik haar telkens plaagde. Haar antwoord was: “Maar neen! Wij zijn toch vriendjes? En vriendjes mogen elkaar plagen! Als je geen vriendjes bent, dan mag je dat NIET doen, maar jij mag dat wel!” En ik dacht: “Dat is nu net het verschil tussen plagen en pesten! Iets wat veel grotere kinderen, en zelfs volwassenen, niet begrijpen, misschien omdat ze niet gewoon zijn om geplaagd te worden?” Ik plaagde ze heel vaak, en heel af en toe plaagden ze me terug, iets wat ik heerlijk vond!

Neen! Dat heeft mijn broer gedaan!

Kleine Andy, zo klein dat hij echt moest klimmen om op de kleinste peuterstoeltjes te kunnen gaan zitten, leek maar niet zindelijk te worden. Vooral dan voor de grote boodschap. Daarbij kwam nog dat het elke keer ver-schrik-ke-lijk stonk, zo erg, dat die geur op de duur rond hem bleef hangen. Het was een heel eigen Andy-geurtje dat je van heel ver liet weten: ha! Andy is op school! Elke dag deed hij wel 2 of 3 keer in zijn broek. Niet aangenaam… verre van! Maar er was ook iets heel erg komisch aan, want elke keer dat ik of iemand anders hem vroeg: “Andy, heb jij kaka gedaan in je broek?”, begon hij, met zijn typische, hoge, kleine-ventjesstemmetje te roepen: “Neen, ik heb dat niet gedaan! Dat is niet van mij! Dat is van Joeri Bollé”! Van Joeri Bollé!”… Natuurlijk was er niemand die dat geloofde, maar ik heb grotere broer Joeri toch eens op de man af gevraagd of hij het was die Andy zijn broek had bevuild. Joeri, die twee jaar ouder was maar ook erg klein van gestalte, keek me aan alsof ik niet goed bij mijn verstand was en zei toen op een grote-mannentoon: “Maar dà kank ik toch nie wè, juffrouw Else!” en, terwijl hij een grote zucht slaakte: “kakken in mien broere se broek…amai!” (voor niet-Oostendenaars: “Maar dát kan ik toch niet hoor, Juffrouw Else”, een grote boodschap in de broek van mijn broer…amai!”)

En meer van dat soort zaken…

Al van toen ik klein was wilde ik kleuterjuf worden, of “freubelienne”, zoals mijn pa dat zei. Maar toen ik zo’n 12-13 jaar was, begon ik te twijfelen: verpleegster wilde ik ook wel worden! Maar pa Louis, nuchter als hij was zei: “lustert e ki joengsje: das alletwè stroent kuschen, en oje ku kiezen tussen stroent van e klein kient of van en oede vint, pakt toe mo da kient!” (Anders gezegd: “Luister eens, meisje: dat is in beide gevallen ‘stront’ opkuisen, en als je kan kiezen tussen ‘stront’ van een klein kindje of van een oude man, neem dan dat kind maar!’) Hij bleek de toekomst te kunnen voorspellen, want ik heb er gekuist, heel veel zelfs…

Zo was er Anthony, een pas uit Londen gearriveerd jongetje met Afrikaanse roots. Anthony was heel zelfstandig, ook bij een toiletbezoek: hij had niemand nodig om hem te helpen. Maar voelde hij zich nog niet genoeg thuis op school om de juf op de speelplaats aan te spreken of kwam het te plots? In elk geval rook ik het meteen toen ik mijn kabouters naar binnen haalde. Dat was niet zo erg, zoals ik hem zei, dat was een ongelukje!

Mijn collega Christine nam mijn kindjes mee in haar klas en ik ging Anthony wassen. Het was winter, en in de sanitaire ruimte met doorgang naar de speelplaats was het koud. Veel te koud om zo’n hummeltje van nog geen 3 jaar onder de douche te zetten en dan in die koude ruimte af te drogen en aan te kleden! Ik trok de luiertafel tot tegen de douche zodat ik hem enkel ontdaan van broek, kousenbroek en schoenen op het kussen kon leggen en met lekker warm water en flink wat lekker ruikende zeep kon wassen. Dat was zeker niet de eerste keer dat ik een kindje zo waste… Maar wat toen volgde was wél de eerste keer…

Het was al flink aangekoekt dus moest ik goed wrijven, spoelen, zeep nemen, wrij.v.e.n…

“CHRISTINE!!! KOM NAAR HIER!! HIJ GAAT AF!!”

Ik had Anthony nog niet eerder in zijn blote bips gezien, en dus had ik ook die plek, zo groot als mijn hand en helemaal zonder pigment, nog niet gezien. En hoe meer ik wreef met het lekker warme “zeepsopje”, hoe meer die plek zichtbaar werd… Ik schrok echt! Je mag met je verstand weten dat dat niet kan, dat je de kleur niet van zo’n peuterkontje kunt wassen, het doet raar, héél erg raar! Christine schrok niet toen ze bij me kwam staan, zij schaterlachte! En Anthony? Dat arme dutsje dacht dat ik boos was…

Ik heb in de jaren erna nog vaak kinderen van kleur onder mijn hoede gehad, en elke keer was er wel één of andere collega die zei: “niet vergeten eerst te kijken of hij (zij) niet afgaat he!”

Aangeboren of aangeleerd?

Er zat eens een klein Indisch kaboutertje in mijn klas. Een lieve meid waar iedereen graag mee speelde. Tegen Vaderdag zouden we een papierklem maken voor papa, met een wasknijper waarop we aan de ene kant hun eigen handje, waarvan ik de omtrek tekende en uitknipte, en op de andere kant een grote hand, die van “papa” plakten (of van opa, of… voor wie geen papa in de omgeving had, besprak ik dat eerst met de mama of plusmama). Die uitgeknipte handen mochten ze beplakken met strookjes papier die ze eerst moesten in stukjes scheuren, wat een goede motorische oefening is. Ik zorgde voor een tafel vol stroken glanspapier in alle mogelijke tinten roze, van snoepjesroze over zalmkleur tot crème. Maar, zeker met het oog op Sonia, ook met diverse tinten bruin. Ik hield de papiertafel in het oog… wat zouden ze nemen? Er stonden steeds meer kabouters rond de tafel, en het ging er steeds luider aan toe. Tot: “Juffrouw Else! Sonia neemt bruin papier voor haar handje! Dat kan niet hé? Dat is niet goed!” Ik legde zo’n bruine papierstrook op zijn bleke handje en zei: “neen, dat is niet de kleur van jouw handje hé?… En van jou?…en van jou?… en van Sonia?” Het werd stil… Ja! Sonia’s handje was bruin! Echt bruin!!! Ik liet het strookje over haar armpje glijden… “Haar arm is ook bruin!” Toen was het hek van de dam: Sonia’s lichaampje werd bekeken, en, geloof het of niet: haar gezichtje, haar rug, haar buikje en beentjes…. Alles was bruin! Echt bruin!!! Sonia zat al maanden in hun klas, speelde met hen, en toch had nog niemand op enig kleurverschil gelet! Aangeboren? Of aangeleerd?

Ook jaren later, toen Alassane, een heel donker kindje met een hoofdje vol krulletjes waar geen enkel kindje vanaf kon blijven, in de klas kwam, zagen de peuters en kleuters die kleur niet! Bij het sapjesmoment moest iemand de sapjes, waarop ik het symbooltje van de “eigenaar” had getekend toen ik ze uit hun boekentasje nam en in de mand legde, uitdelen (een symbool herkennen, is het begin van leren lezen, want letters zijn ook symbolen!). Alassane was nog redelijk nieuw, dus “van wie is de olifant?”. Die is van Alassane, geef het hem maar. Maar ook de naam “Alassane” bleek ze niet te kennen. “Dat nieuwe bruine kindje met die bruine handjes en wangetjes!”, “??????”, “dat jongetje met al die mooie krulletjes!”, en ja, toen wist ze wel wie het was! Aangeboren? Of aangeleerd?

Nog wat taalperikelen…

Diezelfde Alassane kende bij aankomst in de klas natuurlijk nog geen Nederlands, maar dat pikken ze snel op, in een peuterklas. Want eigenlijk was het zo dat er op onze school, die in een echte volkswijk stond, niet zoveel kinderen waren die thuis standaard Nederlands horen en spreken. Dus werkte ik met ‘streefwoorden” die bij het thema van de week hoorden. Ik sprak ze extra duidelijk uit en herhaalde ze heel veel. Maar soms moest ik het woordje een paar keer in het dialect of in hun eigen taal zeggen als ik dat kon, zodat ze de link konden leggen.

We waren bezig rond het thema “ik” en daar hoorden ook woordjes bij als haar, hoofd, neus, hand, poep… maar ook: jongen en meisje.

Ik ging het kringetje rond, gaf een handje en zei: “Dag Nina. Jij bent een meisje”, “Dag Mariam, jij bent een meisje”, “Dag Keith, jij bent een jongen”, … “Dag Alassane. Jij bent een jongen, you are a boy”. Naast Alassane zat Dave, die, met een grote glimlach op zijn snoetje zijn nieuwe trui met beide handjes vastnam en zei: “ ’t is een mooie he? Er staat een camion op!” Hij kende duidelijk geen Engels, maar wel het dialectwoordje “ boaj” (net hetzelfde uitgesproken) dat “trui” betekent!

Ook Queenie sprak thuis dialect. Op een dag had ze nog een boterhammetje over van ’s middags, en omdat ik wist dat ze heel graag boterhammetjes at, vroeg ik haar voor de namiddagspeeltijd: “ wat ga jij eten: een boterhammetje of een koekje?” Ze keek me aan en vroeg, haar boterham aanwijzend: “ wa zeg je gie do tegen?” (‘hoe noem jij dat?’) “Een boterham!” en meteen antwoordde ze: “ik zeggen do tegen e stuutje wè !” (‘ik noem dat een “stuutje” hoor!’).

Diezelfde Queenie at de eerste dagen warm op school, maar dat ging niet zo vlot binnen. Haar eerste schooldag had ik refterdienst. Ik zag dat ze niet at, en zei: “ steek eens een beetje aardappeltjes in je mondje !” Ze keek me aan en antwoordde: “ da smakt e bitje lijk petatjes hé”? (Dat smaakt wat als … aardappeltjes hé?)

Tja, taal is belangrijk, erg belangrijk! Je moet iets kunnen uitleggen, iets kunnen duidelijk maken. Maar soms moet het “chique” klinken om goed te worden bevonden! Ik stond eens in een wijkschooltje samen met een oudere kleuterleidster. Ik had de peuters, de eerste kleuterklas en de jongsten van de tweede klas, zij de oudsten van de tweedeklas en de derde kleuterklas. Ooit had ik nog bij hààr in de klas gezeten… Het was een hele lieve dame die heel graag gezien was door zowel de ouders als de kindjes. Hoewel zij gestudeerd had in de tijd toen er nog geen sprake was van “doelstellingen” en ronkende beschrijvingen als “psychomotorische oefeningen” of “oog-handcoördinatie”, dat “kind-volgsystemen” en de daarbij horende “remediëring” nog niet bestonden, had ze intuïtie en feeling voor haar vak. Maar het verwoorden, daar had ze het moeilijk mee.

In beide klassen waren we die week aan het werken rond het thema “het verkeer”. We waren al samen, met assistentie van een paar ouders, naar het honderd meter verder gelegen kruispunt geweest om het zebrapad en de verkeerslichten te gaan bekijken en ‘beleven’, en, omdat het die week in februari prachtig weer was, hadden alle kindjes samen met de fietsjes, loopauto’s… op de speelplaats in ons zelfgemaakte “verkeerspark” gespeeld. We hadden daarvoor een zebrapad getekend en er stonden twee grote verkeerslichten waarvan we de kleuren konden afdekken om ze zo op ROOD of GROEN te kunnen zetten, waarna de kinderen daarop moesten reageren. Op het einde van die week zouden we nog “auto’s” maken: de kindjes hadden in de loop van de week al een kleiner doosje op een grotere geplakt, en nu die droog waren mochten ze de “auto” beplakken en er dan later de “wielen” op vastmaken. Mijn collega vond mijn idee om mijn kleintjes geen stukjes maar stroken papier te laten plakken, wel leuk en, hoewel haar oudere kindjes wel al vlot de stroken in stukjes konden knippen, zou ze hen voor die ene keer de langere stroken laten plakken, want op die manier zagen de “auto’s” er toch helemaal anders uit… We waren net begonnen toen plots de inspecteur voor onze neus stond! Mijn collega kreeg meteen het zweet in haar handen! Dat gebeurde altijd, zeker met die bepaalde, niet erg vriendelijke inspecteur die duidelijk niet erg van oudere leerkrachten hield… Hij was gekend voor zijn soms harde en meestal negatieve kritiek… Natuurlijk ging hij eerst naast mijn deur binnen. Beide deuren stonden open en ik hoorde hem vragen waarom ze dacht dat haar kleuters niet konden knippen? Vond ze het niet nodig om hen dat te leren, misschien? Vooruit: leg dat maar eens uit: waarom gebruikte ze van die linten?…  We hadden het er samen over gehad, ook gezocht hoe we dat konden verwoorden, maar M. panikeerde en wist niets meer… Ze stamelde “omdat dat rapper vooruit gaat…” …. …. …. “Wat voor een kleuterleidster was zij eigenlijk? Hoe was zij ooit aan haar diploma geraakt?” Enz. enz.…

Boem! Hij gooide haar klasdeur dicht en marcheerde bij mij binnen… Of het bij mij ook rap moest gaan misschien? “ Ja, dat gaat natuurlijk wel sneller, maar vindt u ook niet, mijnheer, dat op die manier de gestroomlijnde vorm van de auto’s beter uitkomt ?” Bang! IK wist tenminste wat ik deed! IK was een kleuterleidster op mijn plaats! ZIJ daar zou beter een voorbeeld aan mij nemen! Enz. enz.…

Resultaat: mijn lieve collega werd in zijn rapport afgebroken tot en met, en ik werd opgehemeld… Terwijl we net hetzelfde hadden gedaan maar ik het beter kon verwoorden.

Ik moet wel zeggen dat onze directrice (waarom had zij de inspecteur eigenlijk niet begeleid? Dat gebeurde toch altijd???), die als oudere vrijgezel zonder kinderen, die altijd in de hogere klassen van de lagere school had gestaan, ook niet echt ‘kleutergericht’ was, het negatieve verslag erg heeft gerelativeerd.

De directrice was trouwens ook langs geweest die week, toen de kindjes buiten reden met de fietsjes en auto’s. Hoewel wij de kleuters al diverse keren gezegd hadden dat ze ‘niet mochten botsen en langs de kant van de muur moesten rijden’ (dat was rechts…) waren er toch altijd, zeker van de jongsten, die tegen de richting in reden. De erg lange directrice hield die kindjes tegen, boog met rechte rug het hoofd en zei hen “ Je moet je rechterkant houden! En niet op elkaar inrijden!” De daders keken haar met grote ogen aan, en reden door terwijl je hen zag denken: “ wat bazelt zij nu allemaal?”

Kleurenblind…

De ene herinnering leidt vaak automatisch naar een andere, ook hier… Een paar jaar daarvoor werkte ik in een andere school ook rond het thema verkeer. En natuurlijk hadden we het toen ook over de verkeerslichten. Een jongetje wist wanneer je door mocht: als het lichtje gevallen was! Mama zei: “ hij zegt dat altijd zo. De kleuren rood en groen geraken er maar niet in!” Ik heb haar toen voorgesteld om hem eens te laten testen op kleurenblindheid, en jawel! Dat was de reden dat hij rood en groen niet herkende!

Vrij spel…

Natuurlijk leren de kabouters veel in de peuterklas, meer dan vele ouders denken! Maar op de eerste bladzijde van mijn agenda stond jaren lang: “de voornaamste doelstelling in mijn klas is leren graag naar school te komen!”. Dat vind ik nog altijd! Als je in je eerste klasje een echt slechte ervaring hebt, dan draag je dat met je mee. Als je dan bedenkt dat kinderen minstens tot hun 18 jaar naar school moeten gaan, dat is zo’n 16 jaar lang, en 16 jaar lang echt tegen je zin naar school gaan… ik mag me dat niet voorstellen! Maar dat was natuurlijk niet de enige doelstelling: ze leren echt heel veel, die peutertjes! En (bijna) alles gebeurt al spelend! Ook tijdens het “vrij spel” leren ze dingen.

Maar, zeker tijdens dat vrij spel, leer je als kleuterleidster ook veel over je kinderen en hun achtergrond. De school waar ik zo’n 25 jaar stond én het wijkschooltje dat ervan afhing en waarover ik hierboven schreef, staan in een echte volkswijk. Nu wonen er veel migranten, vroeger waren er heel veel werklozen. En ‘onze’ werklozen gingen graag een pintje drinken…

Tijdens het vrij spel in de wijkschool werd er niet alleen vaak ‘moedertje’ gespeeld, maar misschien nog meer: cafeetje! Dan hoorde je “ Erna! 3 pinten, 2 pale-ales en 1 cocatje !” En “Giv e ki e zaksje chips an de joengers!” (“geef eens een zakje chips aan de kinderen” ) …

Om 4 uur, als de school gedaan was, kwam er dan iemand van het café van Erna al de kinderen van haar klanten halen: van de 23 kleuters die we hadden in de wijkschool, liepen er elke dag toch zo’n stuk of 15-16 in een rijtje de 20 meter naar het café. Goed gezien van de cafébazin: in plaats van al die klanten die hun kinderen afhaalden en naar huis gingen, had ze er 15 of 16 bij, die elk meteen een cola of limonade dronken en een zakje chips of een wafel aten! Maar ik had het toch veel liever anders gezien!

In de peuterklas in de hoofdschool speelden ze geen cafeetje, maar gedurende één schooljaar was het speelhuisje voor mij heel erg leerzaam… Regina verdeelde altijd de rollen, waarbij zijzelf altijd de mama was: “ gie zie pa: krup mor in je nest wa je zie were eki droenke! Ik zie ma, ik moen voor ‘t eten zorgen: ik gon no ’t frietekot!” (Voor niet-Oostendenaars: “jij bent papa: kruip maar in bed want je bent weer eens dronken” en “ik ben ma: ik moet voor het eten zorgen: ik ga frieten halen!”)

Ik heb die vele jaren echt genoten van mijn werk… Natuurlijk waren er dagen dat ik blij was dat het 4 uur was, maar toch mocht ik mijn droomjob uitoefenen. En nu nog, nu ik al bijna 12 jaar met pensioen ben, denk ik er graag aan terug, en als ik dan op straat of in een winkel hoor roepen: “hey Juffrouw Else!” dan ben ik fier, omdat de vele ouders en zeker hun kinderen, mij nog (her)kennen en me nog graag groeten of een praatje komen slaan. De namen van de kinderen kan ik me niet meer altijd onmiddellijk voor de geest halen, maar ik zie ze nog voor me… Sommige namen vergeet ik nooit! Dat zijn meestal de namen die elk personeelslid op school meteen kende… Zo was er, en dit is echt het laatste wat ik vertel, een jaar of 6-7 terug een jongeman van zo’n 30-35 jaar oud die van de overkant van de straat mijn naam riep en zwaaide. Ik riep terug: “Dag Kevin!” Hij stak de straat over om me de hand te schudden en zei toen: “ik sta ervan versteld dat je mijn naam nog kent, echt waar!” Maar toen ik hem antwoordde: “Jouw naam vergeet ik nooit, al word ik 100 jaar!” moest hij toch heel hard lachen! “Ik was een kastaar hé, juffrouw!”

Om redenen van privacy heb ik de namen van de kinderen veranderd, maar ik blijf ze me herinneren…

Afbeelding van brgfx op Freepik


Juf Else

Juf Else

Else Huisseune is geboren en getogen in Oostende, als dochter van een politieagent en de conciërge van de Hendrik Conscienceschool. Na haar studie als kleuteronderwijzer, zoals dat toen heette, aan de Rijksnormaalschool te Brugge, werkte ze 5 jaar als opvoedster in een tehuis voor gerechtskinderen en deed ze een aantal jaar interims in diverse scholen langsheen de kust. Tot ze weer stond waar ze ooit de kleuterjufmicrobe opdeed: de Conscienceschool in Oostende, waar ze werkte tot haar pensioen. De laatste 2 jaar als directeur, maar overwegend, en met héél veel liefde: als juf van de “kabouterklas”, bij de 2.5 jarigen. Daar werd ze “Juf Else” genoemd, door de ouders, grootouders en de generaties peutertjes die ze leerde “graag naar school komen”, want dat vond ze het allerbelangrijkste van haar job! Iedereen in de wijk kende juf Else, en ze was, en is nog steeds fier als men haar met die eretitel aanspreekt! Ze trouwde en kreeg twee fantastische zonen, een schoondochter uit de duizend en, in de loop der jaren, een hele rij “kleinkinderen” met een snor en een staart. Een “zittend gat” had ze niet echt want ze vulde haar schaarse vrije uurtjes graag met allerlei vrijwilligerswerk. Nu echter geniet ze van het reizen, rijsttafels klaarmaken voor familie en vrienden, en tijd doorbrengen met haar kinderen. Meer over Juf Else

U wilt reageren op deze blogpost? Dat kan op onze facebookpagina!

Vindt u wat u net las interessant? Overweeg dan om u in te schrijven op de nieuwsbrief van deze blog en ontvang een e-mail telkens iets nieuws verschijnt.


WP2Social Auto Publish Powered By : XYZScripts.com