Pacutmacrapdrama.

Dit bericht is deel 22 van 39 in de reeks Donderdagse dialogen

Het werkt duchtig op mijn zenuwen: drama. Vooral andermans drama. Ik heb het niet over een ander in het bijzonder, maar zonder had ik vast een heerlijke kindertijd gehad. Al mijn leven lang is andermans drama, en de gevolgen ervan, mijn enige last. Zelfs in de simpelste conversaties merk ik dat. Vermeld ik, bijvoorbeeld, gewoon een feit in mijn leven met het nodige zelfrespect? Een ander interpreteert vanzelf een drama dat ikzelf niet als dusdanig ervaar. Ik heb dan ook geen idee waarom dat gebeurt, waarom er navenant op wordt gereageerd, en al helemaal niet waarom ik vervolgens in de schoenen krijg geschoven dat ik negatief ben en drama creëer.   

Ik leer om almaar minder met projecties van anderen te identificeren. De enige die mij echt ziet ben toch alleen ikzelf. Anderen zien vaker zichzelf wanneer ze denken mij op te merken. En overdreven theatraal met karikaturaal ongepast misplaatste empathie reageren, bijvoorbeeld als ze vertellen dat ze bij het containerpark zijn geweest, heeft ook geen zin. Het creëert wat verwarring, en mijn punt verdwijnt mee in een papiercontainer. 

Het vergt een echt bijzonder mens om mij te zien, zoals blijkbaar een kind van dertien: 

– Hey meid, ik euh… Ik moet je iets vertellen. Ik was laatst heel erg ziek, het leek efkes echt alsof het lijf vanzelf zou overlijden, en ik wist niet of ik u iets wilde laten weten of niet. Als dat nog es gebeurt, wilt ge dan dat ik u verwittig? Want eens ik dood bén kan ik dat niet meer eh. 

(ze kijkt plots op van haar smartphone, waaraan ze vastplakt zoals pubers meestal doen)

– Hmz… Ja. …Ah, ja, eh zeg, ik wil dat dan weten. 

– Ok, maar wel beloven dat ge niet boos wordt als dan wat later blijkt dat ik niét ben overleden eh!

– Haha, beloofd! Maar wat had gij dan? 

– Toen wisten ze ‘t nog niet, de dokters en zo, maar nu blijkt dat ik multiple sclerose heb. 

– Ah ok, en zijt ge nu genezen?

– Bwa, ik ben er veel beter aan toe dan toen, maar MS is ongeneeslijk.

– Oei. Wat is dat eigenlijk?

– Beetje bij beetje gaan er zenuwbanen kapot waardoor mijn hersenen signalen niet meer goed doorgeven, dus ik kan volstrekt onvoorspelbaar blind, doof, stom, lam, incontinent, dement, enz worden. Kan echt vanalles zijn. En nogal heel ambetant is dat alles ook terug in orde kan komen na een paar dagen, weken, maanden, zelfs jaren. Dus allé ja, ik zou dan altijd pas na x aantal tijd weten of ik x aantal tijd geleden had willen euthanaseren. Want vanzelf ga ik daar dus helemaal niet dood aan gaan.

– Ohnééje, maar wat hébt ge daar dan aan?!

– Haha, ik weet het, Onverwoordelijks heeft mij bij mijn pietje joh!

– lol gij hebt helemaal gene piet! 

Een dik kwartier lang aan ‘t schaterlachen schieten samen, maar al die vrolijkheid maakt inhoud niet minder gewichtig, en het liefs en de knuffel niet minder oprecht. In tegendeel zelfs, en nu weet ik wat ik weten moest. De puber is natuurlijk niet lang geïnteresseerd in tijd spenderen met een volgroeid volwassen vrouwmens, dus zodra zij weer Fortnite en de bakvisscène binnenvalt, beland ik terug tussen mijn eigen leeftijdsgenoten.

Waar al mijn levensenergie al snel vloeit naar: volstrekt onbegrepen begrijpen; inzicht vertonen; invoelen; meeleven; een beetje ondersteunende factor proberen betekenen; helpen helen; helpen bestaan. De prille verliefdheid, die een psychotische episode bij de ander oplevert. De onbekende dame met het hondje, die – hoewel in hoge nood – niet naar de dokter wilt. De ei na panische stress van mijn zus in al haar professionele drukte. Hier en daar ook een andermans gezinsdrama dat zich voor mijn ogen ontvouwt volgens alle bestaande clichés der menselijke psychologie, met alle ups en downs die daarbij horen. Soms geheel voldaan aan alle fasen van de klassieke cirkel der mishandeling, euforie in telkens weerkerende wittebroodsweken inclusief. 

In die fase probeer ik tot de destructief liefhebbende medemensen door te dringen, omdat die fase wat minder gespannen ligt. Net dan hebben ze er het minste oren naar: ‘Nu is alles goed, wij zullen trouwen, wij blijven altijd bij elkaar, wij zijn het perfecte gezinnetje en wij zijn zielsgelukkig, wat zit ge nu toch te zagen? Alles is geweldig, wij houden van elkaar!’ 

Been there, done that, and I see where it is heading. Ah, Vaya Con Dios, denk ik dan! Want het zijn mijn zaken niet, ik hoef me niet te moeien. Ik wil en ik zoú me er ook niet aan vermoeien, ware het niet dat onmacht van minderjarige kinderen, die exponentieel snel pauzeloos doorgaan met ontwikkelen, me bij de lurven heeft. Want terwijl jaren voorbijgaan waarin ouders stilstaand draaien in cirkels waarmee ze liefde tot passie verbranden om: vurige scheidingen te voeden, met ex-partners te blijven vechten; en – nadat er een zestal maanden vol verliefdheid en vlammende seks voorbij zijn gegaan – ook met de nieuwe partner ruzie te maken… 

Lijkt er amper ooit iemand de kinderen nog echt te zien. ‘De kids zijn echt veranderd door die scheiding!’ klinkt het dan. De ene ex steekt de schuld op de andere, en andersom. Scheidingen verlopen over het algemeen veel trager dan alle veranderingen die we tot volwassenheid sowieso meemaken, maar ik ben een oen als ik op dat soort details let. Er kloppen immers deurwaarders en advocaten aan de deur!

Een spelbord vliegt in het rond, glas slaat tegen de grond en verbrijzelt, snot en tranen storten woedend, alle stemgeluiden dreigen, en temidden van dat alles voel ik die kids hun angsten en verwarring. En dan krijg ik – de geflipte, de enge, de rare, maar de anderzijds vanzelf relatief consequente autist – een vragende blik waarin wat vertrouwen ligt. Een blik, die niet vraagt om redding, en ik red ook niet. Dat kan ik niet. Maar stille getuige zijn, die doet alsof er niets aan de hand is? 

Dat red ík niet. Er is geen beter ouder dan de beste die een ma of pa kán zijn in elk moment zoals het geschiedt. Dat is vaak belabberd, maar het moet genoeg zijn want beters is er niet. Ouders zijn, net als jij en ik, mensen met zowel prachtige als miserabele eigenschappen. We zijn allemaal uniek met intrinsieke waarde en we blijven volop in ontwikkeling tot en met de dag waarop we doodgaan. Alles is altijd begrijpelijk. Ik ben niet de hypocriet, die een ander veroordeelt voor alles wat ik alleen maar ken… 

Omdat het ook in mezelf zit. 

No way dus! No way dat ik zwijg als minderjarige kids in mijn bijzijn verregaand dysfunctionele toestanden als normaal en aanvaardbaar ervaren, en zelfs als hun schuld en verantwoordelijkheid. Niet zonder minstens een beetje duidelijk protest. Dat soort shit wil ik niet op mijn geweten, eens ik het wist. Er ligt daar al meer dan genoeg te wegen. Ik laat die kids merken dat ik hen zié, en dat ik wat er gebeurt helemaal niet ok vind. Meer doe ik niet, meer kan ik niet.

Ik sprak telefonisch ook wel anderhalf uur met academisch geschoolde en professioneel ervaren hulpverleners inzake intrafamiliaal geweld. Om advies in te winnen. Vooral had ik de vraag of ik wel positiefconstructief bijdraag met mijn spontane – toch wel vrij harde – houding. Het antwoord bleek bevestigend. Niet dat het me geruststelt, maar het maakt wel dat ik nu nog minder geneigd ben mijn houding te veranderen, al word ik nog net niet gelyncht:

– Jij hebt zelf geen kinderen! Jij weet niet hoe het is! 

Dat zegt – of roept en tiert – zo’n ouder dan. Tussendoor heel andere en soms veel vuilere dingen, die helemaal niet juist zijn, klopt dat als een bus. Gelukkig maar, want ik zou niet eens een béétje in staat zijn mijn kids te leren hoe ze overeind kunnen blijven zonder zware psychologische moeilijkheden in de actieve bevolking later. Maar. 

Weet je wat, daarnaast, óók klopt? 

Ik bén iemands kind. En ik herinner me hoe het was om iemands kind te zijn wanneer ik volstrekt afhankelijk van die iemand was: fysiek, emotioneel, psychisch, gerechtelijk, én maatschappelijk. Ik weet – heel levendig – nog hoe het is om allereerste eigen ervaringen in een wereld rondom door te maken, zonder platform of referentiekader van eerdere ervaringen. Als mama dan zegt dat het vlees op je bord van geslachte kinderen komt die te dik waren geworden, stel je dat niet eens in vraag. Het is vanzelf plausibel, geloofwaardig, en meer nog: het is simpelweg de waarheid zoals die is. Misschien vergeten mensen hoe het is om een kind te zíjn zodra ze een kind hébben. 

Dat kan. Ik kan dat niet weten, ik veroordeel het niet, maar het is me niet relevant. Want kinderloos, én twijfelsloos, weet ik hoe belangrijk ouders zijn in onze eerste fasen van ontwikkeling. En het mag mijn ego nog zo vaak verdommen in relatie tot mijn leeftijdsgenoten: als een minderjarig kind naar mij kijkt met een blik, die zoekt naar het houvast en de betrouwbaarheid die niet ik maar een ouder hoort te betekenen… Dan begin ik ouders vanzelf te helpen herinneren. Als ‘t niet anders kan zelfs met alle mogelijk spreekwoordelijk schenenschoppen en de bijhorende sjotten tegen hun gat. Want dan moet ik iéts doen. Cats in the cradle and the silver spoon. Desnoods begin ik alleen luidkeels te zingen.

Het ligt niet aan mijn oordeel… Ouders hébben blijkbaar kinderen. Vaak hebben ze ze de ene week wel, en de andere week niet. En ik heb er geen, maar ik kén wel sommige kinderen. Ik heb ze lief zoals ik mezelf liefheb. Ik ken kinderen wiens lichamen volwassen werden en die zelf kinderen, soms zelfs kleinkinderen, hebben onderhand. Ik ken kinderen die door ouders worden gehad, en daardoor ouders leren hébben. De ene week de ene en de andere week de andere, soms hebben ze er zelfs helemaal geen.

En als er, willens nillens, iets van verantwoordelijkheid over andermans bezittingen bij mij belandt, draag ik die in eer en geweten naar beste vermogen. ‘Als een goede huisvader,’ zoals de wet ergens vermeldt. Dat lukt de ene keer beter dan de andere keer, en veel zelfvertrouwen heb ik niet. Ik probeer het daarom te vermijden. En als dat niet kan wil ik bovenal de verantwoordelijkheid over andermans bezittingen – asap! – terug aan de gerechtelijke eigenaar bezorgen. Daaraan ligt dat:

Die verantwoordelijkheid is niet de mijne, en die hoort niet bij mij. Ik heb geen kinderen, ik heb geen relatie, en als ik om me heen kijk zou ik er misschien best alleen maar blij om zijn. Wat ik echter wél heb zijn een heleboel obstakels, heel veel moeilijke dingen te doen terwijl dit lichaam langzaam aftakelt, en hopelijk eh… Hopelijk ook wat leuks af en toe. 

Zonder drama. 


Beertje Bernie

Beertje Bernie

Beertje neemt lezers elke donderdag mee in Dídean, het busje waarin ze woont als nomade zolang dat nog kan. Deze woonvorm maakt het mogelijk voor haar om te leven ondanks het gewicht – en het licht – van pervasieve ontwikkelingsstoornissen, chronisch ptsd met dissociatieve kenmerken, en multiple sclerose. Klik hier voor duiding bij soms wat rare woordjes in dit blog. Meer over Beertje Bernie
Navigatie binnen de reeks<< BloedblaasbrugbarrièreRhodofoddodenron >>

U wilt reageren op deze blogpost? Dat kan op onze facebookpagina!

Vindt u wat u net las interessant? Overweeg dan om u in te schrijven op de nieuwsbrief van deze blog en ontvang een e-mail telkens iets nieuws verschijnt.