Nonkel André van Brussel… was eigenlijk mijn nonkel niet. Evenmin was hij een échte Brusselaar, maar daarover straks meer.
Bovendien is het onduidelijk of André zichzelf ooit nonkel mag genoemd hebben.
Niettemin was André een echte nonkelfiguur, iemand die je met niemand beter kan vergelijken dan met nonkel Fraanske van de Lichttoren (voor wie zich de TV-serie Lili en Marleen nog kan herinneren).
Als André en Alberta weer eens in hun grijze Opel Rekord vanuit het mondaine Brussel naar Ieper afzakten, dan wisten wij: vandaag wordt een genietdag.
André stapte breed lachend uit, zette zijn deukhoedje op het hoofd, legde zijn wit hemdje met manchetten keurig in de plooi – en stak goedgemutst een sigaartje op.
“Bonjour nonkel Alidor, we zijn gearriveerd. Alles goed in den bouw?”
Zijn nonkel Alidor, dat was mijn dooppeter “Pepe”, die naast onze deur woonde, in één van de twee woningen die hij helemaal met eigen handen had gebouwd. De Pepe van wie ik mijn eerste “moto” kreeg, een authentieke Solex! De Pepe ook die mee de verwoeste Belforttoren van Ieper had helpen heropbouwen.
Pepe Alidor was de jongste telg van een groot gezin. Zijn moeder was veel te jong gestorven aan tyfus, toen de “Groote Oorlog” in het najaar van 1914 dood en verderf over het kleine dorp Boezinge begon te zaaien.
Alidor had – als enige in leven gebleven jongen van het gezin – een opmerkelijke collectie knappe zussen. Eén daarvan was Alice, het meisje met de mysterieuze blik dat al op jonge leeftijd het ouderlijk huis had verlaten om helemaal alleen naar Frankrijk te gaan werken en wonen.
Wat er allemaal met mijn familie in de Groote Oorlog is gebeurd valt niet in een simpele blog te vatten. Daar heb ik het binnenkort nog wel eens over.
Maar de oorlog gaat voorbij, en dan… gebeurt er iets wat het leven van het grote gezin Desaegher in de pas heropgebouwde woning aan “le Carrefour des Roses” (ten andere een historisch belangrijke plaats in Boezinge) drastisch verandert.
Op een mooie dag klopt Alice geheel onverwacht terug thuis aan: ongehuwd maar met een zoon, André… een oorlogskind, geboren in 1915 te Saint-Lô in La Douce France.
Mama Julia is zoals gezegd jammerlijk overleden, waardoor Alice en de kleine André in eerste instantie door papa Louis worden opgevangen. Omdat elk spoor naar zijn vader ontbreekt, krijgt André de familienaam van zijn moeder.
De psychische toestand van Alice verslechtert echter dramatisch… niemand die weet wat zij in de oorlog allemaal heeft meegemaakt, ze wil en kan er ook niet over praten. Meer en meer sluit zij zich op in haar eigen duistere wereld waaruit ze nooit meer zal ontsnappen.
De familie beslist dat André door tante Rachel en nonkel Jerome opgevoed zal worden, in het huis dat Alidor zopas voor zijn zus Rachel heeft gebouwd (in dat huis ben ik trouwens zelf ook opgegroeid). Alice belandt voorgoed in de psychiatrie.
André groeit op in een warm nest, en huwt in de zomer van 1938 te Zonnebeke. Het wordt een beperkt maar mooi familiefeestje aan de “Frezenberg”… berucht van de Groote Oorlog… die intussen gelukkig al 20 jaar achter de rug is. Voorgoed?
Het jonge paar verlaat de westhoek om zich als zelfstandigen te Brussel te vestigen. André wordt aannemer-schrijnwerker, terwijl Alberta de bijhorende winkel aan de gekende Chaussée d’Haecht uitbaat.
André is, ondanks het gemis aan zijn biologische ouders, achteraf gezien goed opgegroeid, gelukkig gehuwd en gesetteld… Eind goed al goed?
Amper twee jaar na zijn huwelijk breekt opnieuw de oorlog uit… “dien anderen oorlog”, zoals WO II later wel eens wordt genoemd.
André, die houdt van avontuur, meldt zich aan bij de genie: hij wordt aan het Albertkanaal ingezet om bruggen te bouwen en te herstellen. Net zoals in 1914 heerst er opnieuw chaos alom… iedereen slaat op de vlucht voor de aanstormende Duitsers. In zijn compagnie beschikken ze welgeteld over één geweer ter verdediging!
André keert na zijn opdracht terug naar Brussel… waar hij korte tijd na aankomst aangehouden wordt. Hij wordt als arbeidskracht gedwongen naar een Oostenrijks gevangenenkamp gestuurd.
Als Vlaming krijgt hij gelukkig een ‘voorkeurbehandeling’: in het kamp gaat het er al bij al relax aan toe… het blijkt eerder een “open sportkamp” te zijn. Tijdens de weekends mag André zelfs Wenen bezoeken. Later vertelt hij met fonkelende ogen over “das Riesenrad”.
Tijdens de week wordt André, ervaren schrijnwerker die hij is, gewaardeerd om zijn mooi timmerwerk dat hij onder meer in naburige hoeven uitvoert. Maar het is niet enkel timmeren waarin hij uitblinkt…
In de zomer van 1944 kent hij een korte maar passionele romance met een Oostenrijkse Bauerntochter. Hij beleeft een paar avontuurlijke nachten samen met haar… buiten, onder de blote hemel!
Als in 1945 de Russen naderen, stellen André en zijn medegevangenen op een dag vast dat de SS die het kamp controleren, gevlucht zijn. Zij laten zich liever door de Amerikanen dan door de Russen krijgsgevangen nemen!
Rond die tijd vervoeren treinen massaal oorlogsmaterieel en soldaten van het westen richting Duitsland en Oostenrijk. André kan probleemloos op een lege trein huiswaarts stappen, om de volgende dag herenigd te worden met zijn vrouw Alberta en de kleine Diane, die in Antwerpen verblijven.
Het schijnt… dat André nog een broer had. Of was het een zus? Het fijne weet ik er niet van. Doet het er nog toe? Misschien is hij toch ooit een echte nonkel geweest!
Wat er ook van zij, André blijft voor altijd in mijn gedachten als een bijzonder sympathiek familielid, die zijn hele leven lang zó graag naar Ieper is blijven komen. Hij toverde – net als nonkel Fraanske van de Lichttoren – een glimlach op ieders gezicht, en goot zo op zijn goedlachse manier dat extra sausje over onze familiefeestjes. Dàt waren nog eens tijden!
Foto’s en een aantal historische feiten werden ter beschikking gesteld door Philippe Desaegher, ter gelegenheid van de uitwerking van het boek “De Groote Oorlog – Deel II” door Patrick Lewyllie