Mijn vader was 18 in mei 1940. Als student was hij niet gemobiliseerd. De Duitsers veroverden België veel sneller dan voorzien zodat op 16 mei 1940 alle mannen tussen 16 en 35 jaar oud zich in de rekruteringscentra in Frankrijk moesten melden voor het vaderland. Samen met zijn broer en 12 andere vrienden, allen studenten, vertrokken ze in Oostende per fiets op weg voor de belevenis van hun leven.
Die tocht tussen plicht en vlucht wilde ik samen met mijn zoon, Rien, herbeleven. Op basis van een twintig pagina’s tellende tekst die vader Raymond schreef toen hij 82 jaar oud was reden we in juni 2024 met onze Vespa’s zijn belevenis achterna. Het werd ook voor ons een bewogen ervaring. Deze ervaring willen we met u delen…
Wat u hieronder leest kadert in het vooronderzoek van onze reis. We wilden op de dag dat we aan onze reis effectief zouden beginnen, de eerste stop houden in de hoeve Butaye. Deze hoeve speelde een rol op 17 mei 1940. Daarvoor moest ik eerst op zoek gaan naar deze hoeve. Bestond ze nog? Wie is de opvolger van de boer uit de jaren ’40? Allemaal vraagtekens…
16 mei 1940 is een dag die ik niet kan noch mag vergeten. Het was immers de dag dat wij moeder weer in ons midden hadden, maar wij zouden vader voor ruim vijf jaar thuis moeten missen. Wel kregen wij al die jaren af en toe wat nieuws via het Rode Kruis. Gelukkig bleef moeder elke maand vaders loon ontvangen, en dat was absoluut noodzakelijk, want de oorlog duurde nog lang, en het leven tijdens de bezetting was peperduur en onze studies kostten een aardige stuiver. Maar Gods wegen zijn wonderbaar.
Diezelfde donderdag klonk over de radio het bevel: ‘Alle mobiliseerbare jongeren tussen 16 en 35 jaar krijgen de opdracht zich in Frankrijk te melden bij een van hun rekruteringscentra van het Belgische leger’. Ik voelde mij plots een kopje groter worden en ook belangrijk voor ons vaderland. Dus was ik onmiddellijk bereid mijn nationale plicht te volbrengen. Mijn broer stelde voor eerst een aantal bevriende studenten aan te spreken. Daarom gingen wij samen naar het Onze-Lieve-Vrouwecollege om er even poolshoogte te nemen en eventueel contacten te kunnen leggen.
Het College was tijdens die eerste oorlogsweek van aanschijn veranderd. In die weinige dagen was het als onderwijsinstelling uitgebloed en omgeschakeld tot militair hospitaal. Het reuzegroot Rode-Kruis-embleem op het dak tekende zich schrijnend tegen het Oostendse luchtruim af en het kreeg nu pas zijn volle betekenis.
Pincipaal1 René Butaye was aalmoezenier geworden en hij begeleidde het zielenheil van allen die zich in dit militaire hospitaal bevonden. Alle leraars waren onder wapens geroepen uitgenomen retorica-leraar2 E.H. Conrad de Mûelenaere, die vrijgesteld was. Mijn broer en ik waren blij hem aan te treffen, want wij beiden hadden volle vertrouwen in hem. Hij slaagde er in contact te nemen met tal van ons bekende oud-leerlingen. Ten slotte werd afgesproken de volgende dag, d.i. vrijdag 17 mei per fiets Frankrijkwaarts te vertrekken en diezelfde avond onderdak te krijgen op de hoeve van René Butaye’s broer te Beveren-aan-de IJzer. En zo geschiedde het.
Fragment uit de tekst van Raymond Houwen
Het gezelschap van de 14 studenten verbleef dus op vrijdag 17 mei op de hoeve Butaye in Beveren-aan-de-IJzer. Daar overnachtten ze voor het eerst. Eind april 2024 trok ik samen met mijn Vespagenoot Carlos naar Beveren-aan-de IJzer op zoek naar de hoeve Butaye.
Beveren-aan-de-IJzer, en niet Beveren-aan-de-Leie wat blijkbaar wat meer bekendheid heeft, is een deelgemeente van Alveringem. Het is een grensgemeente met Frankrijk in de mooie Westhoek.
Toen ik het met mijn goede vriend Carlos over de fameuze route van mijn vader had en dat ik in het vooronderzoek ergens een hoeve in Beveren-aan-de-IJzer moest vinden, wist ik dat Carlos mijn metgezel zou worden. Wat achteloze lezers niet weten: Carlos en ik zijn Vespaliefhebbers, elkaar gevonden in de Vespaclub Oostende en ondertussen samen met een handvol anderen vele buitenlandse reizen met onze Vespa gemaakt. Carlos had nieuwe vering onder zijn Vespa laten plaatsen en benadrukte dat hij, in vergelijking met het vorige jaar, veel meer wou Vesparijden. Dus vond ik zonder nadenken een metgezel op de zoektocht. Die maandag, eind april, kondigde zich uitzonderlijk voor deze maand als mooi aan. Ik had wat info met de tekst van vader en via een doortastende gemeenteambtenaar van Alveringem. De ambtenaar had op mijn vraag enkele Butaye’s uit de streek via de oude bevolkingsregisters kunnen ontdekken. Een zeer zinvolle start. Probleem was echter dat de straatnamen uit het archief niet meteen de huidige waren. Sinds de fusie van deelgemeenten in de prille jaren ’70 moesten soms namen van straten worden vervangen omdat ze in de authentieke gemeenten al bestonden. Men veranderde noodgedwongen straatnamen, wat vervelend is voor mensen die op zoek zijn naar oude locaties.
Nadat we twee adressen van de ambtenaar hadden aangedaan, troffen we compleet nieuwe of gerenoveerde woningen aan, totaal geen connectie met een hoeve. Bovendien telkens niemand thuis zodat ik niets kon vragen. Ik stelde voor om mensen lukraak aan te spreken. We klopten aan in ’t Nederhof, in de Hondschotestraat. Diezelfde straat stond ook op het lijstje van de gemeenteambtenaar. Een berekende gok.
Onze twee Vespa’s hielden stilt aan de poort van het zeer aantrekkelijke erf. Een jonge boerin stapte op ons af en ik startte mijn verhaal. De jonge boer hield zijn tractor stil en luisterde evenzeer geïnteresseerd. De dame zei dat vader daar zeker meer over wist. Nog voor ik iets kon zeggen, griste ze haar mobiele telefoon uit haar zak en een minuut later verscheen haar vader. Hij zag er jong gepensioneerd uit, op een of andere manier nog betrokken bij de uitbating van deze hoeve. Wellicht de vorige eigenaar, en zoals de anderen, zeer betrokken op mijn verhaal.
In de minuut wachttijd vertelde de boerin dat in de streek vaak mensen op zoek zijn naar overblijfselen uit de oorlog. Velen klopten net zoals wij bij hen aan. Ze wilde bij mijn verhaal aansluiten, maar gooide de Eerste en de Tweede Wereldoorlog door elkaar. Begrijpelijk, want het is vooral de Eerste Wereldoorlog die hier het strijdtoneel is geweest.
De vader van de jonge dame wees de woonplaats aan van een van de gebroeders Claerhout, kenners van het verleden van Beveren-aan-de-IJzer. Aanwijzen was in de eerste plaats een letterlijk gegeven: je kon over de velden kijken en enkele huizen waarnemen. Via Google Maps gaf hij al een verdere aanwijzing waar de voormalige hoeve Butaye zou kunnen zijn. We startten onze Vespa’s en reden naar de dorpskern, op zoek naar de gebroeders Claerhout.
Snel vonden we één van de twee broers. Ik belde aan en kon meteen op hulp rekenen. Hij zei dat het vooral zijn broer was die historische kennis over de streek had. Snel kregen we twee adressen: het zou zeker tussen die twee locaties gaan. ‘Maar wacht even’, zei de man. Samen staken we de straat over om aan te kloppen bij een zekere Nelly. Zij wist met zekerheid dat het om de Lindestraat 26 ging.
De hoeve Butaye werd bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog door Pierre Michel Butaye uitgebaat, broer van de deken-kanunnik René Butaye. Zijn roepnaam was Michel. Eén van zijn zonen, Pol, nam de boerderij over. Pol had geen kinderen en de boerderij werd overgekocht door Diederik Vansevenant die er vandaag woont. Hij is hobby-boer: werkt één week op zee en ‘boert’ de andere week op de hoeve. Het dorp Beveren-aan-de-IJzer werd in de meidagen 1940 overspoeld omdat het door zijn ligging een vlotte doortocht naar Franrijk verzekerde. Naar verluidt verbleven toen wel 4000 vluchtelingen in het dorp.
De rest van de rit liep evenwel goed af. Via Diksmuide reden we door de IJzervlakte naar Lo en Leisele tot Beveren. We hadden geen moeite om Butaye’s hoeve te vinden. Beide broers Butaye hadden dezelfde stem. Wel was de man van Beveren groter van gestalte en wat scherper van gezicht dan de principaal, maar de hartelijkheid was identiek. Op de hoeve hadden wij beleefdheidshalve aandacht voor de bloeiende dochters die naarstig melk aan het karnen waren bij de boterfabricage. Na een deugddoend avondmaal legden wij ons onder het stro in de grote schuur te slapen. Kwestie van goed uitgerust te zijn om de volgende ritten aan te kunnen.
Zaterdag 18 mei 1940
Zaterdag 18 mei sprongen wij uit ons strobed op, wasten ons buiten aan de pomp, kleedden ons onberispelijk aan, aten lekker hoevebrood bestreken met deugdelijke confituur, kregen een aantal broden mee voor onderweg, zegden oprechte dank aan onze vriendelijke landgenoten en bestegen onze fietsen..
Fragment uit de tekst van Raymond Houwen
Diederik verbouwde de hoeve en kon me de originele plaats aanduiden waar de groep studenten-vluchtelingen zich ’s morgens op zaterdag 18 mei hebben gewassen. De dochters, waar de jonge mannen stiekem naar keken en die boter aan het karnen waren, bleken geen dochters, maar meiden te zijn. Over de concrete schuur waar de studenten sliepen was hij onzeker. Er is ondertussen één schuur verdwenen. Nu staan er nog twee, waarvan één grondig is verbouwd.
Diederik Vansevenant vertelde dat het gezin Butaye concreet nog mensen hielp tijdens de oorlog. Een Britse piloot leefde er tijdelijk ondergedoken. Diederik wees de plaatst aan waar hij uiteindelijk is gevlucht voor de Duitsers die hem op het spoor waren. Kogelinslagen zijn nog te herkennen.
De zoektocht was geslaagd: ik was welkom op de hoeve op de dag dat we onze route effectief zouden starten.
Dank aan de gebroeders Claerhout en aan Diederik Vansevenant om mij op 29 april 2024 bij het vooronderzoek van de tocht de nodige info te verstrekken.
Krantenknipsel bezorgd door Dirk Claerhout
Deze tekst is een voorpublicatie van wat u eind december terugvindt op de website “Veertien Vluchtende Velo’s”. Tot aan de Kerstvakantie vindt u elke weekenddag een stuk uit het verhaal van Bart en Rien. Daarna kunt u voor het volledige verhaal, kaarten, foto’s en video’s terecht op 14velos.be.
Schrijf u in op onze nieuwsbrief van Veertien Vluchtende Velo’s om niks hiervan te missen.