Jaap sloeg de spijker op de kop

Dit bericht is deel 10 van 12 in de reeks Veertien Vluchtende Velo’s

Mijn vader was 18 in mei 1940. Als student was hij niet gemobiliseerd. De Duitsers veroverden België veel sneller dan voorzien zodat op 16 mei 1940 alle mannen tussen 16 en 35 jaar oud zich in de rekruteringscentra in Frankrijk moesten melden voor het vaderland. Samen met zijn broer en 12 andere vrienden, allen studenten, vertrokken ze in Oostende per fiets op weg voor de belevenis van hun leven.
Die tocht tussen plicht en vlucht wilde ik samen met mijn zoon, Rien, herbeleven. Op basis van een twintig pagina’s tellende tekst die vader Raymond schreef toen hij 82 jaar oud was reden we in juni 2024 met onze Vespa’s zijn belevenis achterna. Het werd ook voor ons een bewogen ervaring. Deze ervaring willen we met u delen…


We waren op de terugweg, hadden net het voor ons emotionele Vierzon achter de rug. De demarcatielijn, de grens tussen de vrije en de bezette zone, waar vader en nonkel André met knikkende knieën voor het eerst hun papieren aan de Duisters moesten tonen. Wij voelden dit moment zoveel jaren later met veel inleving aan. Dit gevoel kwam zo op ons af, we stonden voor de beschreven kapotte stenen brug en zagen het huis waarin ze destijds werden ondervraagd. Dichter konden we niet bij hun bewogen geschiedenis komen.

Van Coyol (Limoges) via La Croisière en Argenton naar Châteauroux, en verder naar Vierzon (200 km). Laatstgeciteerde stad ligt op de Cher en is tevens voor ons een eindpunt van de onbezette zone. De stenen brug over de Cher was helemaal verwoest, maar de Duitsers hadden er reeds een houten brug overgelegd. De Duitse schildwacht controleerde onze identiteitskaarten, waarna wij toegang kregen tot die brug. Wij reden er gezapig over, steeds in de gaten gehouden door de Duitse soldaten die aan de oevers ons gadesloegen met hun verrekijkers. Aan het einde van de brug moesten wij halt houden. Wij werden door een Duitse soldaat begeleid naar een groot gebouw. Waar wij in een bureau ondervraagd waren. Dankzij ‘unsere Deutsche Sprache sagten wir das wir Belgischer Studenten waren und das wir wünschten nach unsere Heimat zurück zu kommen’. Das war gans richtig en we mochten verder naar huis.

Fragment uit de tekst van Raymond Houwen

Nadat we ons emotioneel hadden samengeraapt, na zelfs een live interview – van mij afgenomen door Rien op de bewuste brug (dat vindt u later op de website), moesten we nog een eind rijden. Het was late namiddag. Er moest nog een camping worden gevonden en we wilden op tijd zijn, want om 21 uur speelden de Rode Duivels in het kader van Euro 2024.

We reden op de grote Nationale weg tussen Vierzon en Orléans. Er overviel mij alweer het gevoel van eindeloosheid. De weg deinde op en neer en zag er letterlijk eindeloos uit. Zo zie je er een bord dat je over een traject van 40 km kan worden geflitst. Dat betekent 40 km rechtdoor met nauwelijks steden of dorpen.

Als pa en nonkel André met hun letterlijk vooroorlogse fietsen uren en uren op dit traject hebben moeten rijden, was ‘letterlijk zwaar afzien’ heel dichtbij.
Ook voor ons met de Vespa, met veel meer comfort in vergelijking met de fietsers van toen, kwam er als het ware geen einde aan die golvende, rechte banen. Ze werden fysiek op de proef gesteld, geen twijfel mogelijk, maar wat gezegd over het mentale aspect? De Duitse controle hadden ze net achter de rug én er kwam geen einde aan die snertweg. Het kan toch moeilijk anders dan dat ze op hun verder traject naar huis verschillende keer hun papieren hebben moeten tonen. Met telkens onmetelijke stress. Het moet een mentale kruisweg zijn geweest, iets waarover vader met geen letter repte.

Over trauma’s sprak deze generatie niet. Problemen moest je zelf oplossen en er al zeker geen derden bijhalen. In hun eenzame, mentale strijd moet wellicht ook twijfel zijn ontstaan. ‘Waar zijn we aan begonnen? Waren we niet beter in Colyol gebleven?’
Of wisten ze van niet beter? Hadden ze de situatie schromelijk onderschat? Of hun raadgever, priester Remlinger, hoe kwam hij erbij? Ze konden worden opgepakt en in werkkampen in Duitsland worden ondergebracht. Of was dat nog iets te vroeg in het verloop van de oorlog? Wellicht wel, maar toch…

Wij waren dé getuigen, Rien en ik. Bijna precies passend bij de controle van de Duitse wachtposten zie ik als tweede rijder in mijn kleine achteruitkijkspiegel blauwe lichten steeds dichterbij komen. Als het ware tussen dromen en waken: ‘De Duitsers, ze zijn daar..’ Een seconde later herstelde ik mezelf: het was de Franse Gedarmerie. Ook met hen lach je best niet.

Rekening houdend met het feit dat Rien eigenlijk met zijn 125 cc niet op Franse bodem mocht rijden (zie tekst ‘Bijna vertrokken’), dacht ik: ‘ We zijn er aan voor de moeite, daar gaat onze mooie reis’…

Ik moet toegeven dat ik al van kindsaf aan bang ben voor dergelijke situaties: ik heb het gewoon niet graag. Ik begin nodeloos zenuwachtig te worden en hoop dat ik straks tegen monsieur le gendarme door mijn nervositeit geen stomme dingen zeg. Ook was ik geen amateur toen juffrouw Aerends in de derde kleuterklas over Roodkapje en de Wolf begon. Ik kroop letterlijk onder mijn bankje. Want, beste lezer, wij moesten in de jaren ’60 op bankjes zitten in de kleuterklas. Neen, ik moest niets hebben van die boze jager.

De blauwe lichten reden me voorbij, terwijl ik keurig langs de rechterkant wat trager reed. Rien vertoonde hetzelfde gedrag … en ze reden door. Oef, dacht ik, maar plots maakten de gendarmes een U-bocht en reden als gekken onze kant uit. Maar ze reden verder, steeds verder. Oef, weg de angst…

De dag vorderde en we hadden alweer een timingsprobleem: de Rode Duivels zouden om 21 uur tegen Roemenië spelen. Het werd stilaan 19 uur, we moesten een camping vinden.

Het was nog te ver om in Orléans te overnachten. We wisten uit de heenrit dat er ergens op dit traject een verscholen camping lag, die we op de heenrit verkeerdelijk hadden overgeslagen. We moesten op de heenreis vrede nemen met een andere camping in de buurt met te veel luxe en dus een te hoge prijs voor wat wij nodig hadden: een vlak terrein en een goedwerkende douche.

Onze intuïtie deed aanvoelen dat we dicht in de buurt waren van die moeilijk te vinden camping. Het bleek op het grondgebied van de gemeente Nouan-le-Fuzelier te zijn. Wat een mooie namen bedenken die Fransen toch voor hun dorpen en steden.

We vonden camping La Grande Sologne meteen. Reusachtig veel plaats.
Toen we ons aanmeldden zei de strenge campinguitbaatster dat er wellicht geen plaats was. Geen plaats? Plaats zat, je kon nauwelijks het einde van de camping waarnemen, zo groot was de camping, met af en toe een tent of een caravan. Het ging om droge plaatsen toen de dame haar volledige uitleg deed. Het had de laatste dagen zoveel geregend, zodat er veel plaatsen niet toegankelijk waren. 

We wisten beiden dat het inderdaad veel geregend had. Nog nooit had ik op een Vespareis zoveel liter water moeten verwerken. Doorweekte regenkledij, die nochtans van prima kwaliteit is, maar trop is te veel…Na wat aandringen mochten we achteraan op het terrein staan. We reden de sompige plaats op. Dat was voor ons  met onze zwaar beladen Vespa’s voor de kampeerders altijd een schouwspel. Men houdt op te eten, men staart ons aan en zegt wellicht: ‘Wat komt daar op ons af?’ Iets tussen schooiers en reizigers uit de jaren ’60, toen auto’s te duur waren en men de Vespa koos als vervoersmiddel…

De Vespa’s hielden pas stil of onze Nederlands buurvrouw stapte op ons af met volgende woorden: ‘O, wat leuk zeg, jullie zijn toch niet helemaal uit België naar hier gereden? Wat gezellig zeg…’

Op dat moment was er eigenkijk niets gezelligs aan: we moest snel onze tenten opzetten, een stuk brood eten en op zoek gaan naar een café waar ze de wedstrijd van de Rode Duivels uitzonden. Ik legde dat kort en tamelijk beleefd uit, maar eigenlijk zei ik in bedekte vorm dat ze ons met rust moest laten.

Ik nuanceerde wat later en zei dat ik straks wel wat zou vertellen over onze reis. Met een halve boterham in de mond vertelde ik waarom we op reis waren. Dit opende (alweer) poorten: Truus bleek zeer geïnteresseerd en Jaap nog veel meer. Maar we hadden nauwelijks tijd, die Rode Duivels zouden niet wachten.

Morgen vertellen we meer. ‘Leuk, dat doen we bij de koffie’, zei Truus. Dat was nu eens een goed idee, want elke morgen was het tot nu toe oploskoffie, als makkelijkheidsoplossing.

En de bewuste morgen brak aan. De camping was nog stil, de meeste kampeerders lagen nog aan te slapen. Zo ook Truus en Jaap.  Er stond een mooi droogrekje van hen te blinken. Dat palmde ik meteen in om mijn handdoek te drogen.

Toen onze buren wakker werden, vertelde ik hen over mijn ingeving in verband met het wasrekje. Geen probleem was dat op een camping en zeker voor reizigers als wij.
Als we de tent hadden afgebroken en de bagage hadden klaargemaakt, gaf ik Jaap de tekst van mijn vader. Hij was erg geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. Er werd heerlijke koffie geschonken met een koekje erbij. Jaap bleef lezen en sprak na een tijdje gevleugelde woorden die me altijd zullen bijblijven. Ik zal ze niet vergeten omdat ik eigenlijk te dicht bij het verhaal sta. Op den duur zie je de essentie niet meer. Jaap zei: ‘Wat heeft je vader meegemaakt, zeg, … en hij schrijft het zo vrolijk…’

Dit sloeg in als een bom. Met de ervaring van Vierzon achter de rug,  schrijft pa verder niets over de angst en de opgelopen trauma’s. Enkel hebben we via de tekst weet van twee angstmomenten: in Abbeville en in Vierzon. De angst komt in de tekst niet voor, maar ze was er verdorie! Ze moeten hopen angstmomenten hebben beleefd. Dat hebben we ten zeerste ervaren.

Dit was voor mij een zeer tastbaar moment: Rien en ik zijn (voorlopig) de enige bescheiden getuigen die zo sterk ervaren hebben wat die jonge studenten-vluchtelingen allemaal hebben beleefd en vooral wat vader niet heeft opgeschreven. En Jaap had het meteen door…

En de Rode Duivels… eindelijk eens gewonnen…


Deze tekst is een voorpublicatie van wat u eind december terugvindt op de website “Veertien Vluchtende Velo’s”. Tot aan de Kerstvakantie vindt u elke weekenddag een stuk uit het verhaal van Bart en Rien. Daarna kunt u, vanaf woensdag 18 december 2024, voor het volledige verhaal, kaarten, foto’s en video’s terecht op 14velos.be.
Schrijf u in op onze nieuwsbrief van Veertien Vluchtende Velo’s om hiervan niks te missen.


Bart Houwen

Bart Houwen

Bart heeft een verleden als auteur van schooluitgaven, gelegenheidsuitgaven voor motortijdschriften en Vespa Club Oostende. Hij is directeur op rust van een Vrije Kleuterschool. Meer over Bart Houwen
Navigatie binnen de reeks<< Amiens, altijd een blij weerzienDe onverwachte cocktail >>

U wilt reageren op deze blogpost? Dat kan op onze facebookpagina!

Vindt u wat u net las interessant? Overweeg dan om u in te schrijven op de nieuwsbrief van deze blog en ontvang een e-mail telkens iets nieuws verschijnt.