Een recent overlijden in mijn kennissenkring zette me aan het denken. Het deed me beseffen dat het ras van de sterkhouders steeds dunner gezaaid is. Op sommige plaatsen lijkt het zelfs met uitsterven bedreigd. Ik gebruik bewust het woord sterkhouder, omdat “geëngageerden” aan de andere kant van de taalgrens tegenwoordig een politieke bijklank heeft gekregen.
De overledene was Geert Penez, voorzitter van de Koninklijke Sportingclub Kuurne, beter bekend als organisator van Kuurne-Brussel-Kuurne. Zijn overlijden bracht ook de herinnering terug aan Bernard Langedock, jarenlang secretaris en bezieler van Gent-Wevelgem. Twee mannen met een gelijkaardig profiel: geen grootspraak, geen commercieel belang, maar pure toewijding. In een wereld waar wielrennen steeds meer wordt ingelijfd door internationale machtsblokken, gingen zij koppig hun eigen weg. Weliswaar met samenwerkingen hier en daar, maar altijd met een zekere onafhankelijkheid die typerend lijkt voor onze streek.
Mensen zoals zij nemen engagement op. Onvoorwaardelijk. Zonder einddatum. En dat type mens lijkt in onze huidige maatschappij steeds zeldzamer te worden. De koerswereld toont dat pijnlijk duidelijk: jaarlijks verdwijnen in Vlaanderen tal van (lokale) wielerwedstrijden omdat de organiserende clubs te weinig actieve leden hebben, of omdat er simpelweg geen seingevers meer te vinden zijn. Vaak is het één sterkhouder die jarenlang het verschil maakt – één paar schouders die alles draagt.
Maar dit stuk gaat niet alleen over wielrennen. Je ziet deze trend ook in jeugdbewegingen, sportclubs, culturele verenigingen of goede doelen. Het illustreert het uitdovende verenigingsleven. Waar vroeger hobbyclubs en verenigingen bloeiden, zijn die nu vaak vergrijsd of verdwenen. Uiteraard zijn er uitzonderingen – gelukkig maar – maar het algemene gevoel blijft: het worden er minder.
Er zijn figuren die op den duur het gezicht worden van hun vereniging. Als zij stoppen (of overlijden) moet de vereniging vaak herbronnen over het verder bestaan. In sommige gevallen betekent het wegvallen van de sterkhouder gewoon het einde van een tijdperk.
In Eeklo denk ik terug aan iemand als André Dellaert, jarenlang de motor achter het buurtdekenaat en tot op hoge leeftijd de “regelaar van seingevers”. Of aan mijn grootvader, Pierre Vanraes, die zich onvermoeibaar inzette voor tal van verenigingen in Menen. Hij streed voor lokale kunstenaars, werkte voor het Rode Kruis en zette zich met succes in voor de restauratie van molen De Goede Hoop.
Vorig jaar deed de school van onze kinderen een oproep om de ouderwerking nieuw leven in te blazen. De poging was goedbedoeld, maar bleef zonder resultaat. Ook ik nam niet het voortouw. Ik vond dat er minstens vijf mensen nodig waren om echt ergens te kunnen beginnen. Het toont hoe moeilijk het nog is om mensen in beweging te krijgen.
Een deel van de verklaring ligt wellicht in de individualisering van onze samenleving. Mensen voelen zich al overvraagd, moeten ‘skarten’ om tijd en middelen bijeen te houden. Dan is er weinig ruimte voor onbetaald vrijwilligerswerk.
Een ander deel zit in het feit dat alles waarvoor een businessmodel te bedenken valt, stilaan geprofessionaliseerd of gecommercialiseerd wordt. Bedrijven nemen sport, cultuur of traditie over – de ene met meer respect voor het verleden dan de andere.
Misschien spreekt hier ook het stukje andersglobalist in mij: kritisch, maar niet noodzakelijk negatief, over hoe bedrijven het werk van sterkhouders voortzetten. In sommige gevallen lijkt het erop dat ze de ’traditie van de sterke schouders’ overbodig maken. De toekomst zal uitwijzen of we zonder kunnen.
Toch wil ik afsluiten met dankbaarheid. Voor de mensen die mee onze leefomgeving vormgaven. Die hun schouders zetten onder iets dat groter was dan henzelf. Hun werk leeft voort, in herinnering én in wat ze hebben nagelaten. We zijn het aan hen verschuldigd om hun namen te blijven noemen, zodat we nooit vergeten wat ze voor de samenleving hebben betekend.