Toen ik midden de jaren 50 van de vorige eeuw werd geboren, waren “gewone mensen” die een auto hadden nog een zeldzaamheid. Dat was voor de meeste gezinnen waar er maar één “kostwinner” was, en vaak meerdere kinderen, iets om van te dromen! Ik had het geluk dat mijn beide ouders werkten: mijn papa was politieagent en mama was huisbewaarster, of zoals iedereen zei “conciërge” in een lagere (meisjes)school. Ik had één 10 jaar oudere zus. Wanneer die eerste auto, een Opel Record, er gekomen is, weet ik niet, maar toen ik een jaar of 9, 10 was, hadden we die al, want toen gingen wij in de Paasvakantie voor de allereerste keer met de auto op vakantie! In de jaren 50 ontstond er iets dat “sociaal toerisme” heette: de mutualiteiten, vakbonden en dergelijke, bouwden voor hun leden grote, eenvoudige hotels. Niet-leden konden er, tegen een kleine meerprijs ook verblijven. Daar wilden mijn ouders, samen met twee bevriende gezinnen, naartoe gaan! Helemaal naar de Ardennen, naar “Les Dolimarts” in het dorpje Bohan.
Alleen: mijn ma mocht enkel vakantie opnemen tijdens de schoolvakanties, maar mijn pa kon enkel verlof krijgen buiten diezelfde periodes, net als zijn twee collega’s, die met ons mee zouden gaan… Na heel veel overleg konden de politieagenten dan toch tijdens de Paasvakantie een aantal verlofdagen opnemen. Voor ons was het toen nog niet echt geregeld, want van de conciërge werd verwacht, zeker in de naast elkaar gelegen en met elkaar verbonden jongens- en meisjesschool waar De Heer en Mevrouw Ureel heel lang met ijzeren hand de plak zwaaiden, dat de school na elke vakantie piekfijn gepoetst zou zijn! Een poetsvrouw was er toen nog niet: die enorme school schoonmaken was toen de taak van één enkele persoon: de conciërge! Daar hadden mijn ouders een oplossing voor: ze betaalden uit eigen zak een vrouw die mijn ma kwam helpen. Dat was nog geen lachertje hoor, maar voor een vakantie had je iets over: één week werd er heel hard gewerkt, door ma en de werkvrouw, maar voor of na zijn shift kwam ook pa meehelpen, net als mijn zus, en zelfs ik kreeg een paar taken toegewezen. Op die manier lukte het, en mocht Mevr. Ureel met haar vinger over de bovenkant van de deuren glijden…
Ik was, naar men mij later vertelde, echter een “trunte en een zage”: ik was snel bang van iets , weende snel en kon ongelooflijk zeuren… Dat was blijkbaar stukken beter in het gezelschap van Johan, het zoontje van de conciërge van de derde school van het complex, de “bewaarschool”. Johan was een paar maanden jonger en voor mij eerder een broertje dan een vriendje: we deden echt álles samen… Het was zelfs zo dat als één van ons waterpokken, bof, rode hond of een andere kinderziekte had, de ander bij de zieke moest gaan spelen in de hoop en de verwachting dat die de ziekte ook zou krijgen, want: dan had je er minder omkijken naar, en “je moest het toch ook doormaken?” Dus mocht mijn vriendje ook met ons mee op vakantie. Johan zelf was natuurlijk akkoord, stel je voor: WIJ GINGEN OP REIS!!!
Ik zeurde misschien minder, maar blijkbaar vroegen we al van vòòr Gent om het kwartier: “zie me der a?” En : “is ’t nog verre?”… (“Zijn we er al?” en :”is het nog ver?”) Maar is dat niet normaal voor kinderen die voor de allereerste keer op reis gingen, en urenlang in de auto moesten zitten? Ik denk het wel…
De Ardennen! Zulke hoge bergen! En zoveel bomen! Wauw! Het had net zo goed een reis naar de maan kunnen zijn…
Ik herinner me dat de kamers heel eenvoudig ingericht waren, én dat er in elke kamer een borstel, blik, emmer, dweil en aftrekker stond, en iedereen niet enkel zelf zijn bed moest opmaken, maar ook de kamer moest schoonhouden tijdens zijn verblijf!
We zagen en beleefden allemaal nieuwe dingen, en deden, werd altijd verteld, de tafel alle eer aan! Ik zie ons nog stappen ’s morgens, naar de diensttafel vooraan in de grote eetzaal, met ons bord, om “platte kaas” met suiker… Ik herinner me niet dat ik dat ooit thuis gegeten heb, maar ik vond het superlekker en de kinderen van onze groep (want er waren, zoals gezegd ook een collega van mijn pa én zijn broer, beide met hun gezin in “Les Dolimarts”) maakten er elke dag een wedstrijd van: wie haalde de meeste borden platte kaas om uit te lepelen?
Alle maaltijden waren simpel maar wij vonden alles overheerlijk! We mochten zelf naar de diensttafel gaan om ons bordje te laten opscheppen, op voorwaarde dat we geen eten weggooiden!
We hadden allemaal een wandelstok voor kinderen gekregen, en in het hotel, maar ook in alle plaatsjes waar we naartoe gingen, kochten de ouders een klein metalen plakketje met de naam van het hotel, het dorp… en dat op de wandelstok werd genageld? Af en toe bezochten we iets, het kasteel van Bouillon bijvoorbeeld, maar meestal gingen we wandelen in de bossen, spelen in de Semois, of liepen door het bos en door de rivier de Semois, helemaal naar Hautes Rivières in Frankrijk, een klein gehucht net over de grens, waar er een huisje stond dat zowel café met terras, en meer achteraan kruidenier en bakkerij was, én waar een groot uithangbord erop wees dat je daar “Tabac” kon kopen…
Dat eerste jaar, want het was er zo leuk dat we jaren aan een stuk naar Bohan op vakantie zijn geweest, wandelden we altijd samen met de volwassenen naar “Frankrijk”, waar de volwassen een “Picon Vin Blanc”, of een “Arc-en-ciel” (een specialiteit bestaande uit verschillende likeuren met elk een andere kleur, die voorzichtig boven op de vorige laag werden gegoten) dronken in het cafeetje en de kinderen een limonade, maar later, toen er nóg een politieagent met zijn vrouw en iets oudere kinderen meeging, en we hoorden dat de volwassenen van plan waren naar Frankrijk over te steken, vertrok de jeugd wat vroeger en stapten we wat sneller door. We installeerden ons op het terras en bestelden een limonade of een appelsap, een paar stokbroden en 2 of 3 lekker rijpe camemberts. We aten en dronken met smaak, en zodra we de andere groep zagen aankomen, stapten wij vlug op, terwijl we de rekening voor de ouders lieten liggen!
Terug naar het eerste jaar… Ik geloof niet dat er toen douches waren, zeker niet op de kamers waar we ons aan de wastafel wasten. We moesten “ons plan trekken”, pa kwam enkel onze nek en oren controleren: die moesten rood zijn van het wrijven…
Ga met kinderen op vakantie naar de bossen en naar een rivier, tja, dan weet je dat ze elke avond vuil zijn! Mijn ma zei altijd: “Johan en Elsje, jullie mogen er elke avond als varkentjes uitzien, dat betekent dat jullie je geamuseerd hebben, zorg er alleen voor dat jullie nog “één propere ‘tenue’ hebben om aan te doen als we naar huis gaan!” Dat deden we dan ook. Tot de laatste dag… Johan vroeg, langzaam, zoals hij altijd sprak: “Georgette, mag ik me nu héél vuil maken? Het is de laatste dag en ik heb nog propere kleren voor morgen!” En toen dat mocht rolde hij van de beslijkte hellingen naar beneden, lieten we ons om beurten op ons achterwerk door het gras en de modder voortslepen en meer van dat leuks… Het mocht, want het was de laatste dag én we hadden nog schone kleren om aan te trekken om naar huis te rijden…
Zoals gezegd beviel onze vakantie ons zo goed, dat we wel 5 of 6 keer zijn terug geweest, telkens met een iets grotere groep vrienden. Ik herinner me dat er ook een nieuw en moderner gedeelte werd bijgebouwd, waar ook een bowlingbaan was, en daar stond ook een jukebox verbonden met een televisie waarop je een filmpje zag van de zanger van wie je een plaatje draaide, een soort videoclip-avant-la-lettre, zeg maar. Wij draaiden toen vaak “Zorro est arrivé”, van Henri Salvador… En als er ’s avonds gedanst werd, was de Sirtaki de favoriet! Ik herinner me dat mijn pa thuiskwam met onderbenen die deden vermoeden dat hij onder een bus had gelegen!
Tja, die eerste vakanties… Dat zijn echt de vakanties waaraan ik de beste herinneringen heb! Misschien omdat het de eerste vakanties waren en we niet veel gewoon waren in die tijd? Misschien wel… Daarna gingen we wel soms een dag of 2-3 naar Houffalize, of naar Echternach, samen met mijn zus, haar man en hun kleine dochtertje, maar grote reizen maakten we niet. Tenminste: mijn ouders niet! Want, ik schreef al dat mijn vriendje Johan altijd met ons meeging, en toen zij op 2 juli 1967 voor de eerste keer naar Bruck an der Glocknerstrasse in Oostenrijk op vakantie gingen, mocht ik met hen mee! De exacte datum vergeet ik nooit, want de dag voor vertrek was ik als 13 jarige voor het eerst tante geworden. Ik herinner me dat ik weende die avond voor ik vroeg moest gaan slapen (we vertrokken op middernacht): hoe moest dat nu met dat kleintje? Ik kon nu toch niet weggaan voor 2 weken? Mijn pa overtuigde me: hij had gelezen dat in Oostenrijk de meisjes en de vrouwen hele mooie kleedjes droegen, een heel speciale klederdracht die ze vooral op feesten droegen zou ik niet graag zoiets voor haar kopen? Dat zou toch een prachtig cadeau zijn, en ze zou dan, als ze groot genoeg zou zijn om die “dirndl” te dragen kunnen vertellen dat ze die van haar tante gekregen had toen ze net geboren was! Ik kreeg er zelfs nog een extra zakcentje voor! En: ik bracht er twee mee: een voor een tiener (het was een soort overgooier met een witte bloes onder en een schortje voor, die je wel een paar jaar kon dragen, want een dirndl droeg je van “lang”, van een stuk onder, tot “kort”, een stukje boven je knie) en eentje voor een 3 tot 5-6 jarige, waarmee we later op menig foto paradeerden…