Dieseldisstress

Dit bericht is deel 30 van 48 in de reeks Donderdagse dialogen

De oerkreet snijdt door mijn ziel. Ze klinkt duidelijk vanuit dezelfde zielediepte, maar dan in de verte boven mij. Mijn eigen stem klinkt ook zo, als het ik volstrekt verloren voelt. Het protest vervolgens – al net zo herkenbaar: nee, nee, neeneenee, néé! De snot de tranen hik gesnik geneeeneeneeeeeewaa….. 

Wow, wacht es… Ik besef!  Mijne maat! Op ‘t dek. Fak! Ik spurt. Ik kijk. Ik zie. Mijn hart. Galopp… Als het dek vol kevers liep waren ze allemaal morsdood, platgestampt. Wow, wow, Tom, rustig. Wat is er, wat is er aan de hand?

– makijk makijk makijk dan toch, damagni neeeeee néééé!!!!!

Ik blik in die generatorruimte en ik word wat wit denk ik, vuurrood misschien, ik weet het niet. Maar ik adem en ik vind daarin mijn Draakjes stoïcijnse kracht ondanks plots extreme spanning rond mijn plexus en mijn hart:

– Rustig, Tom, dit helpt niet.

– Ik weet dat het niet helpt! Maar hoe kan dat nu waarom is dat nu hoe kan dat nu?

– Stop. Het helpt niet, ’t is IRRELEVANT! 

– Maar dat kan zo niet zijn dat kan zo niet zijn! Dat mag toch niet! Neeneeeenéé!!!

– Straks emoties, niet nu. STAP OPZIJ! 

Hij doet het. Shit. Ok, beter zo tot ie kalmeert, maar shit… Shit! ‘t Is aan mij nu, want er is hier niemand anders. En er is hier echt iets ernstig problematisch. Overal is mazout waar geen mazout hoort te zijn en middenin zit dat warme ding nog steeds te reutelen en te rallen en lawaai te maken. Ik druk op de noodstopknop. ’t Valt stil. Zonder dat er iets vonkt of ontploft, da’s al goed. Mijn brein werkt nog, en mijn hart klopt ook nog. Abnormaal fel voelbaar maar ok… Het klopt. 

Ik zoek. In beeld. Ik zie. Een vod. Ik dep die er vast in. Ik zie een oud en roestig blik. En ik begin alvast met wat voorhanden is. Ik dep ik wring ik dep ik wring – als diesel benzine was stond alles in de fik, bedenk ik. Ik roep naar mijn onderhand versteend verbouwereerde vriend:

– Ga vodden halen, korrels halen, wat dan ook dat vocht opslorpt! Véél daarvan! NU! 

Tussenin gepiep, gesnot, gehik, gesnik, weet hij niet direct wat te beslissen. Hij is volledig molten down autist. En ik weet ook niet direct wat te beslissen, maar ik weet wel dat ik nu even in zijn plaats sterk voor hem moet zijn. Ik hang overheen een stalen rand mazoutdampen te ademen, terwijl: ik dep ik wring ik dep ik wring ik dep…

– Verdomme maat, laat me niet alleen hiermee! Ga meer vodden halen! NU!

Hij maakt de klik, en schiet in actie. Ik ren ondertussen om een grotere opvangbak. Dat blik is veel te klein. Ik ren terug, en opnieuw: ik dep ik wring ik dep ik wring maar in mijn ooghoek zie’k ineens een streep mazout op ‘t water… Nee! Neeneenéé!

Dit red ik niet. Niet zonder degelijk gerief. Ook niet met twee. Die brandstof loopt overal tussenin… én tussenuit blijkbaar? Nee, echt, dit is verschrikkelijk!

– Tom, wat doen we? Dit is echt niet ok! Bel ik de brandweer? 

– Ja, doe maar. 

Tom dept en wringt voort, ik tik 112. Brandweer stelt vragen. Ik antwoord. Ze komen direct af. Ze brengen korrels mee. Ik zie ineens een verbetering mogelijk in mijn hoofd.

– Tom, laat mij terug voortdoen, en haal dat platte stalen schupding! 

– Dat watte?

– Zwart, hoekig, van metaal, met houten steel – denk ik. Kort en dik. ik kan er ondiep mee schrapen en scheppen, ik weet niet waar het ligt, ik zie het ergens achter een hout lattenwerk. 

– Ah!

Ik dep ik wring ik dep ik wring ik dep ik wring – hij komt aangelopen met het schupding, hij zag zelf meteen wat ik bedoelde, oef – ik schep ik giet ik schep ik giet ik schep ik giet ik schep ik giet… Dit werkt efficiënter. De grote lege plastic bak die ik snel graaide is al half vol, de zooi die eerst nog rond dobberde raakt roestige bodemplaat. Er komt schot in de zaak. Niet letterlijk, gelukkig. Mijn maatje voelt terug sterker. Hij neemt het van me over.

Niets is verloren. Beneden valt het mee: er druipt althans geen diesel over de wanden vol kunstwerken in het atelier. Hij schept en giet en schept en giet… Ik loop de kaai op om de brandweerwagen te seinen, die aan komt rijden. Wat ik het allermeeste vreesde valt ook heel erg mee: er is amper diesel in ‘t kanaal beland. 

Ik had dat oud metalen blik toch op het dek gezet, hè? Dat bleek een beetje lek… En een paar druppels van dat spul tonen meteen een heel dreigend regenboogschouwspel op een wateroppervlak. 

De vier mannen, inclusief Tom, lossen het verder zonder mij op. Ik begin te kalmeren, maar mijn brein zoekt naarstig naar veilige oplossingen. Want het is al bijna nacht, en morgenmiddag ten laatste moet alles weer werken. Dat die bestaande generator terug wordt opgestart? No way! Over mijn lijk! Niet voor die grondig is gepoetst, en nagekeken door experts. Jamaar, waarschijnlijk is alleen die tank…? Vergeet het! Niet dat ik er iets over heb te beslissen, maar met in gedachten de veiligheid van fauna en flora in de waterlopen, én die van bezoekers en gasten, kan ik nogal doordringend overtuigend zijn: OVER MIJN LIJK, zeg ik!

Ok dan… Ok! …Euh. …Oei. Nu moet het natuurlijk wel nog steeds opgelost. Snelsnel uitzoeken, snelsnel rekenen, snelsnel advies zoeken bij medemensen, die er echt veel meer van weten, maar geen tijd, geen tijd, en ik kan niet meer… Mijn brein ontploft ei na van stress en pijn en gevolgen van alle cortisol en adrenaline. Mijn rug net zozeer… 

Ik zie plots een mogelijkheid. Met misschien al het nodige voor nu én ineens ook al het nodige op termijn – hoop ik – en ik dénk een kwalitatief goede en degelijke keuze voor een echt goede, en anders toch zeer faire, prijs. Maar ik kan ook helemaal mis zijn… Het ding heeft alle nodige keuringen en certificaten en beveiligingen, displayduidelijke weergaven, en met voor de toekomst alle nodige aansluitmogelijkheden voor automatisch schakelen wat betreft toekomstig 24v batterijmanagement. Niet dat ik er veel van ken, en toch is het samen meer dan de andere aanwezige alleen. 

Maar ik ben stuk, ik kan niet meer.

Het is ochtend onderhand. Heel Dídean stinkt naar diesel omdat ik helemaal naar diesel stink. Ik heb amper geslapen. Tom komt aan met zijn fiets, en is al even uitgeput. Hij zet zich naast me. Ik wacht nog op allerlei respons op vragen die ik stelde per sms, per facebook, per whatsapp. Wie waar wat aanbevelen in de streek en zo, ivm een noodgenerator, want erg ver weg rijden of veel regelen en lang op voorhand afspreken kan niet in de omstandigheden. Ik bel professionals op:

Zoveel AH aan buffer, te vullen via lader van zoveel ampère,… zoveel watt ongeveer aan verbruik,… omvormer hier omvormer daar, …dát en dát is de bedoeling nu en achteraf, …dringend, dringend,…wat voor bruikbaars hebt ge op voorraad? Dat en dat en dat? Ok, dank. Ik bespreek, zoek uit, tot zo wel weer.

Er zijn in feite maar twee betaalbare bruikbare opties voorradig, de rest is op benzine. Ik ontbrand spontaan bij de gedachte eraan, nu mijn haren en hele lijf nog stinken naar mazout – washandje en zeep hielpen niet veel daaromtrent. Benzine is sowieso niet toegelaten voor toepassingen op een schip, en ik begrijp vanaf nu heel goed waarom dat zo is. Echt. No way. Benzine doen we niet. Van de andere twee is eentje precies goed volgens mijn eerdere rekenwerk, maar…  Ik ben slechts een kleine 20% vertrouwend op mijn denkwerk op het moment. Het zóu allemaal moeten lukken met dat ding. Maar weet ik veel… Ik weet helemaal niks.

– Kijk! 

Tom klinkt stil, maar groots verwonderd. Ik kijk. Ik zie. En ik schiet ontroerd vol tranen, met een kriebel tot diep in mijn neus. Het witgouden licht – in dit geval met een kern van prachtig verweven wit en blauw – van tijdloos zielsverbonden levenswezen danst voor mijn derde oog. Ik krijg overal warm kippenvel, want! Op de ruitenwisser zit een grote libel, recht door de voorruit naar de symbooltjes en herinneringen aan mijn Draakje op het dashboard te kijken. Mijn rug geeft de typische schok die wij delen.

– Dat is geen gewone libel, Tom, dat is een Drakenvlieg. 

We zitten in stilte te kijken voor een paar minuten, en ik vraag Onverwoordelijks via mijn Draak in zijn libellenvorm om raad. Ik moet hem opzoeken, zegt ie. Heel even dacht ik dat ie in het echt bedoelde, maar ik zou niet weten hoe. Het ego waarin hij laatst bewoog staat dat niet toe. Moet ik je op internet opzoeken? Hij knikt ja. Tom ziet het ook. Ik verbeeld het me niet, of… Tom en ik verbeelden het ons allebei. Ik probeer nog, want ik wil zo graag: …moet ik je in het écht opzoeken? Draakje vliegt weer weg. Nee. Dat niet, blijkbaar. Zucht. 

Ik open google search en ik tik: „golden dragonfly symbolic meaning.” Enter. Ik scroll met mijn ogen dicht tussen de resultaten, stop intuïtief, en ik lees daar het eerste wat ik zie staan:

 „financial prosperity, good luck, and an improvement in investments.” 

En ineens draai ik me naar mijn oververmoeide, stilaan moedeloze beste vriend, en ik zeg: 

– Zie hè, ik weet echt niks zeker, en ik ken er niet zó heel veel van, maar…  Met mijn hand op mijn hart: ik zweer je dat, als ik in deze omstandigheden en onder deze tijdsdruk in jouw spreekwoordelijke schoenen zat en dit soort beslissingen moest nemen… Ik die optie daar zou nemen, die volgens mijn op dit moment falende ratio hópelijk zal voldoen voor nu en alle toekomstige toepassingen. Twijfelsloos. 

Maar… Ik zeg je er wel heel duidelijk bij… Het zou alleen maar zijn omdat Onverwoordelijks me via mijn Draakje in libellenvorm zonet duidelijk zei het de juiste beslissing was, en ik garandeer je niet dat dat iets positiefs hoeft te betekenen. Soms leidt het alleen tot harde lesjes die ‘k moet leren. 

– Rijd er maar naar toe, ik zal het ter plaatse bekijken. 

En dus…  Dat is wat we doen. Wat blablabla en wat gebrombrombrom in de bedrijfshal, en ik die onderhand bij Dídean wacht en af en toe wat ongeduldig toe kom kijken. Ik wil dat de stress achter de rug raakt, ik ben zo moe… Ik sta vol blauwe plekken. Ik stink naar mazout. Ik ben stikop. Ik zou normaal niet eens hier zijn geweest! 

Ik zou bij opnieuw-mijn-liefje zijn, maar die begon na amper één dag ruzie te maken. Hij leek zowat alles aan mij, en ons, alweer niet leuk genoeg voor ’m te vinden. Behalve de seksuele energie dan (en die ís ook echt heel leuk, ik kan dat niet ontkennen) Hij voelde ook, nog steeds, gekwetst voor iets waaromtrent ik simpelweg geen oprechte sorry kán zeggen. Bovendien begrijp ik niet waarom hij vindt dat hij mij andersom op precies dezelfde manier wél mag kwetsen als de kwetsende waarheid simpelweg zíjn waarheid is en niet de mijne. Dus ik reed, tegen mijn zin, al snel weer weg.

Prompt kreeg ik vervolgens een lange mail van een vorige geïnteresseerde medemens: iemand, die kansen even snel en vaak weer stuksloeg als dat hij ze creëerde, én weerom. Iets wat ie overigens ook in deze mail probeerde…  Iemand, die me nochtans verdacht van het psychopaat toepassen van intelligentie met pejoratieve, destructieve drijfveren. Alsook van groot gevaar voor anderen op te leveren – wat kan, overigens… 

Want ik doe mijn alleruiterste best, maar ik ben zeker niet flawless…Dus wat moet ik dan, wat wil die man? Ik probeer lief en constructief bij te dragen vanuit mijn plekje in de maatschappelijke kantlijn. Groot is dat plekje niet: mijn hele huis is maar 5m lang en amper 2m breed! Ik kan toch moeilijk – just in case en voor de algemene veiligheid – mezelf voorgoed ergens opsluiten of zelfmoord plegen? En dan nog nádat de hele maatschappij jarenlang investeerde in mij via allerlei therapieën, die nodig waren om te leren omgaan met mijn neiging tot overmaat aan verantwoordelijkheidsgevoel, en soms zelfs betrekkingswaan, opdat ik haalbaar kon bestaan, en hier en daar wat nuttigs bij zou kunnen dragen?

[…Lieve – maar vooral ook eventuele minder lieve – lezers: …het zijn retorische vragen.]

Ik antwoord zo open en eerlijk mogelijk op zijn mail, en toch ontaardt het in een lange mailing heen en weer met ieders psycholoog in CC.  En daar zit ik dan ook nog es mee, op de achtergrond van al de rest dat hier geschiedt… We kunnen er maar uit leren, denk ik al snel, maar ik leer vooral dat ik mensen beter, met alle liefde in de wereld, negeer zodra ik merk dat zij mij zouden moeten negeren omgekeerd… Iémand moet het in hun plaats doen tot ze het zelf kunnen. Want verwonde mensen verwonden mensen, die dan – op hun beurt verwond – ook weer andere mensen verwonden,… Zo komen we toch echt nergens vooruit in de wereld eh zeg?

Mijn laatste liefje kan dat echt goed: „Ik vind dit/jou niet leuk genoeg,” en vervolgens het object, dat – of in mijn geval de persoon, die – niet leuk genoeg voor hem is, gewoon verwerpen als overbodig en opgelost in de rest van de kosmos, waar hij niet mee hoeft te interageren. Nu ja, zo voelt dat aan mijn zijde dan, ik weet niet hoe het voor hem binnenin zichzelf zit… Misschien doet ie dat wat té goed, of te snel, soms. Ik weet dat niet. Hij lijkt er zijn eigen geluk mee te bedreigen soms, maar dat neemt niet weg: ik moet die man bewonderen erom. Want ik ken ontelbaar veel mensen, die minstens een beetje van die kolossale kracht van hem heel erg broodnodig zouden moeten toepassen voor hun eigen welzijn.

In ieder geval… Ik wás al doodop, en intens bezwaard en verdrietig, toen ik pas aankwam op de Incus. En dat was vóór de oude generator brandstof naar alle kanten kotste. Ik hoopte wat afleiding van mijn verdriet te vinden door wat nodigs, of nuttigs, voor mijn maten en collega’s, en ook voor de tentoonstelling te kunnen betekenen. Tom klinkt geruststellend vanop Dídeans passagiersstoel: 

– Jij doét ook nodigs, en nuttigs. 

– Ik doe mijn best dat te geloven, maar als het al waar is… Dít allemaal is me teveel van het goede. 

We zijn nog maar net terug op het schip – amper tijd om iets te eten – en het ding wordt geleverd – godzijdank dat die mannen hun planning willen en kunnen aanpassen aan onze onverwachte gruwel en omstandigheden. Vervolgens valt één en ander figuurlijk, en bíjna ook letterlijk, in het water: onze hijsdavit kan het gewicht van de nieuwe generator helemaal niet houden. Hij plooit geheel door.

Het ding blijft dan maar voorlopig naast het schip op de kade staan. Aangesloten via kabel, zodat de tentoonstelling toch door kan gaan. Zodat er drinkwater is, en er naar het toilet kan worden gegaan. In afwachting van een andere oplossing voor de afvaart overmorgen naar Antwerpen. 

Mannen, ik moet weg! Echt, ik moet rennen, ik moet rijden. Ik heb een afspraak bij mijn therapeute in Mechelen en vervolgens ga ik flyers van OakTree ophalen in Vosselaar, aan de andere kant van het land. En laat me daar een paar dagen wonen, zonder toestanden! Met mezelf alleen in mijn kleine paradijsje vol liefde en vrede. 

– Tuurlijk! 

Uiteraard willen mensen, die om me geven, dat ik voldoende rust. En ik probeer dat te doen, maar vanop afstand blijf ik mee naar oplossingen zoeken. Maar ik kan niet meer. Ik krijs en brul een paar keer in de telefoon tegen Tom. Hij verdraagt dat dankbaar. Ik kán niet meer, ik kán echt niet meer! En ik moet niets – ik weet het wel – maar ik kán niet anders… en toch eh… ik kán echt niet meer. 

Het is amper te harden, telkens weer zoveel inspanningen en er komt niks uit de bus. Nét als we eindelijk een oplossing hebben…  – en echt een prachtige! …ineens eentje waarbij we de oude hijskraan vervangen door één die nog jarenlang alles tot 500kg zal kunnen tillen en overhevelen – én ook de nodige mensen om ze geïnstalleerd te krijgen in deze dringende omstandigheden:  

Kan dat idee tóch, alsnog, niét doorgaan omdat… inox niet even vlot op staal als staal op staal kan worden gelast, en de lasser die zo lief is om ons – tussendoor zijn drukke werk – te willen helpen heeft niet de nodige apparatuur voorradig. Ik val nog net niet flauw. 

Want sinds dat geniale idee, dat een paar uur later helemaal onmogelijk blijkt, blijft de klok op mijn, en ieders, zenuwen tikken. En daar staat het nog steeds, het nieuwe dure ding van 200kg, te pronken op de kade. Alles werkt vlot, dat wel, maar morgen – …bij het krieken van de dag… – moet het schip afvaren, met alle passagiers én die generator erop, richting Asiadok.  

Ik baal! Bigtime!

En dan eh, ineens… Ineens heb ik een klein wonder van een heerlijk lieve rasechte limburgse man aan de lijn. Zo eentje met weinige en langgerekte mompelwoorden, die ik alleen maar kan verstaan omdat mijn oma en opa mijn vaders ouders waren. Jààk heet hij, en hij is ijzermarchant. Net als mijn opa was. Of nee, mijn opa was onder andere dat, die was ook boer en een actieve strijder die bij het verzet in de wereldoorlog zat, die was vanalles wat. Maar net als mijn grootvader, wil Jààk graag helpen én weet hij bovendien ook direct hoe:

– Wachnekiè mètske kgonnoech dirèk ne kieè hèlpe, wachsè…”  

Ik wacht. De man zoekt naar een telefoonnummer… Ik hoor papiertjes ritselen en schuifelen… Hij geeft me een nummer door. 

– Zèchm da Jààk oech gesjtuurthèt, èizalloech wel hèlpe, mètzke, haddoechèh!”  

Nog geen half uurtje later staat er iemand van een autodepannagedienst die de generator op ons schip hijst als was het een klein speelgoedradiootje. Huppa! Zo. Klaar. Godzijdank voor Jààk! Ik ga die mens ooit es een boeketje bloemetjes brengen, als ik in de streek ben, verpakt in de zwaarste ijzeren bak die ik meegesleurd krijg.

Alles kan dan nu verder volgens ieders normale planning verlopen. Mooi zo! 

Willen jullie me nu excuseren, dan? Ik ga een paar dagen, misschien zelfs enkele weken, geheel uit andermans werelden evaporiseren! Dringend nood aan rustretraite in mijn Dídean, en in mezelf alleen, waar geen drama‘s, geen ruzie‘s, en al bij al ook maar weinig technische euvels zijn. 

Zorg goed voor jullie zelf, hoor, love us all!


Beertje Bernie

Beertje Bernie

Beertje neemt lezers elke donderdag mee in Dídean, het busje waarin ze woont als nomade zolang dat nog kan. Deze woonvorm maakt het mogelijk voor haar om te leven ondanks het gewicht – en het licht – van pervasieve ontwikkelingsstoornissen, chronisch ptsd met dissociatieve kenmerken, en multiple sclerose. Klik hier voor duiding bij soms wat rare woordjes in dit blog. Meer over Beertje Bernie
Navigatie binnen de reeks<< WarmvochtvoelwegWasschoonwankel >>

U wilt reageren op deze blogpost? Dat kan op onze facebookpagina!

Vindt u wat u net las interessant? Overweeg dan om u in te schrijven op de nieuwsbrief van deze blog en ontvang een e-mail telkens iets nieuws verschijnt.