Het gesprek verliep zoals het verliep. Ik kan niet zeggen of dat goed of slecht was, ik ben god niet. Ik heb geen gezag – ik wíl ook geen gezag – maar ik zag wat ik zag. Het lijkt me dat ik de boodschap die ik wilde overbrengen effectief overbracht. Het viel de professionals op hoe begripvol ik sprak over de volwassenen in de gezinssituatie.
„Zeg dat tegen hén…” dacht ik. Wat ik echter zei was: „Ja, ‘k ben best trots op mezelf wat dat betreft, gezien het woordenrot dat ik over me heen kreeg afgelopen dagen. Zelfs mijn oude vader werd opgebeld om zijn pacemaker tot overdrive te drijven.”
Mijn oude vader reageerde overigens precies zoals ik van hem verwacht:
„Gij denkt toch niet dat ik iets aan mijn dochter te zeggen heb? Ge moet u aan de wet houden, en als mijn dochter iets doet wat volgens u niet mag, moet ge niet naar mij maar naar de politie bellen.”
De volwassenen zijn echter niet mijn zorg in de situatie. Mijn noch andermans vader of moeder is dat. Niemand in deze wereld is ooit een betere ouder dan de beste die hij, of zij, kan zijn. En vermoedelijk geldt dat ook voor vrienden. Het is pijnlijk hoe ik iemands beste vriend kan wezen en net daaróm – weerom – voor vijand wordt versleten.
Het zij dan maar zo.
Ik ben het gewend.
En ik ervaar, helemaal alleen, wat ik ervaar ten gevolge. Dat is niet fijn, dat doet heel erg veel pijn, en ik oordeel er niet over. Ik ben god niet. En ook ik ben niet mijn zorg in de situatie.
Mij gaat het er louter om die kinderen een stem te geven in een taal die zij zelf door gebrek aan levenservaring nog niet kunnen, of durven, spreken. Dat deed ik, zo goed ik kon. Hopelijk draagt het positief en constructief bij voor iedereen betrokken.
Zoals Werner Storms het zo mooi zei: „Op een dag begrijp je dat je best simpelweg genoeg is.” Ik ben nooit een beter Beertje dan het beste Beertje dat ik kan zijn, maar die dag kwam er in míjn leven al een hele tijd geleden. Ik wens die dag, dringend, toe aan alle ouders en alle kinderen in deze wereld.
Ik deed mijn best.
O, en over mijn best gesproken!
Na het gesprek met Jeugdzorg voelde ik veel te moe voor mijn geplande revalidatietraining. Ik was zo flink om die dan ook een dagje op te schuiven naar vandaag. Wat extra recuperatie gehad, wat extra rust genomen, en vandaag dan – nog voor ik met typen begon – mijn twee kwartiertjes cardio en twee kwartiertjes krachttraining afgerond. Beretrots ben ik.
Cardio is nog wat moeilijk, mijn hersenen reageren knetterend en knarsend op de inspanning zodra mijn hartslag de hoogte in gaat, en mijn bloeddruk duikt de diepte in. Maar de krachttrainingen gaan echt vlot en goed. Ik win ook merkbaar aan kracht, spiermassa, en zelfvertrouwen.
De kinésiste lacht tevreden:
– Straks heb ik helemaal geen werk meer met jou!
– Dat hoop ik, maar je kan me nu misschien nog even helpen met de kramp in mijn nek en de zenuw die vreemd doet doorheen mijn rechterbil en -been en -kuit.
– Leg je maar op je linkerzij.
Ze vindt daar ergens een pijnplekje en duwt erop tot ik…
– A…aaauuuw!
– Ah, mooi, ik zit juist.
– Ja, ik denk het ja..aaauw!
Al goed dat mijn ziekenfonds mijn kinésitherapie terugbetaalt. Het helpt en ondersteunt wel degelijk, en nadien voelt het heerlijk, maar wat een marteling is dat soms in het moment zelf, zeg. Ze krijgt het gespannene terug ontspannen, en de zenuw geleidt terug zoals het hoort.
Ik kan wel weer een weekje voort.