Er zijn van die momenten in het leven waarop ik niet weet of mijn ogen vertranen van verdriet of van ontroering.
Dit is zo’n moment.
Het lichtend vonkje dat ik voelde, wat elk gesprekje elke avond voedde, wordt bedolven onder donkere besognes die de ander ver voorbij het eind van zijn Latijn hebben gedwongen.
In andere omstandigheden en andere verhalen zit ook ik voorbij ‘t Sanskriet, Oudgrieks, en andere uitgestorven talen.
Nochtans is het niet onze communicatie die maakt dat we falen. Het begrip waarmee we mekaars gedachten ontvangen is ongeëvenaard en legendarisch. Het laatste gesprekje dat we voeren hoeven we niet eens te voeren, het bevestigt wat we voelen in een minimum aan woorden:
We know.
Ik wil niet te theatraal in uw tekstbeeld belanden, maar ik neig Queen te zingen zo. Who wants to live forever? Ik niet – ik ben het learn-erase-repeat-verbeterende tiep – maar ‘t zou fijn zijn om alsnog vertrouwend in iemands handen te belanden. Iemanden zijn makkelijk zat om te ontmoeten, maar dat vonkje is iets kwetsbaar zeldzaams. Veilig betrouwbare handen zijn nog zeldzamer, en ze zijn al even broos. Maar het lef óm daadwerkelijk te vertrouwen, bovendien wederzijds?
Statistiek schiet schromelijk tekort.
Dat zoiets überhaupt nog kón… Auch.
Ach. Show must go on.
Ik timmer toekomst in mijn eentje verder in elkaar.
Wat die wordt, ‘k heb geen idee.
Misschien ontmoeten we mekaar wel daar.