Een podcast met de feiten, volgens VRT, over de verkrachtingszaak in Leuven waar ik vorige week door getriggerd raakte, meer dan twintig jaar na eigen feiten… De podcast triggert niet, nee. Ik beluister de podcast omdat feiten me helpen het getriggerde beter te plaatsen.
Ik wéét wat er gebeurd is in mijn leven. Ik weet ook hoe. Herinneringen worden heel erg vaag waar ik alle zelfbeschikkingsmogelijkheden kwijtraakte. Dat gebeurde vaker niét door drank of drugs, en wel door een bizarre kloof in mijn eigen intelligentieprofiel ten gevolge van ASS en mijn ontwikkeling.
Tja, als verwerkingssnelheid enórm achterop beent, in een voorts zeldzaam geniale razendsnelle gedachtenwereld, past het organisme zich aan. Het leert, vanzelf, roeien met de enige riemen die het heeft in de enige wereld die het kent, te beginnen met het ouderlijke thuis. Ook dát zou ASS zijn: een spontane geheel autodidactische onbewuste aanpassing aan alles om je heen zoals het in jouw ervaring voorkomt. Verloopt dat voor mensen zonder ASS anders dan? Geen idee, ik neem het maar empirisch aan. Het heet immers niet voor niets een pervasieve stoornis. Vraag me niet wat het verschil is met medemensen zonder, dat kan ik je niet uitleggen.
In het ouderlijk huis van míjn kindertijd, was er in ieder geval – naast misschien het oppervlakkige en materiële zaken – niéts zoals in dat van de jouwe. Dat geldt net zo andersom, bespaar jezelf de adjectieven. We zijn allen evenwaardig, soms gelijkaardig, nooit gelijk.
De vrouw, of man, op wie Stephen King het personage Carrie baseerde, zou heel wat in het mijne herkennen. Niet alles. Lang niet alles. Ik kende het woord verkrachting langer dan het woord seks. Het waren beladen woorden. En ik was nieuwsgierig naar de betekenis. Hoe zou je zelf zijn, met mijn moeder? Je hebt geen idee. Zou je het je kunnen voorstellen als je mama die van Carrie was? Nee. Ook dat kan ik je niet uitleggen, hoewel ik anekdootjes kan vertellen waar je krom of wakker van zou liggen.
Mijn oudste zus was verliefd op een pedofiel, die waarlijk geloofde dat hij de liefde van haar leven was en zij geloofde: zij was dat van hem. Mooi, vond ik, nog half een baby toen hun romance begon. Om één of andere reden vond hij haar leven echter niet belangrijk genoeg om haar zo goed hij kon daarmee te helpen. Hij vond het ook niet nodig haar zélf te laten ontdekken of ze zich niet vergiste. Wachten met seks tot ze minstens zestien was, vond hij overbodig. Zij vond dat ook helemaal niet nodig, en dat kan ik me voorstellen. De man was van middelbare leeftijd, zij was elf. Toen ze bijna overleed van dehydratatie na het oplopen van een onnozele darmbacterie, heeft hij haar – nét niet te laat – op een spoedafdeling van een ziekenhuis gedropt ergens in Frankrijk. Bij dat voorval was ze, denk ik, vijftien. Child Focus had het gezien, de man werd opgepakt, en de gerechtelijke bal was wild in ‘t rond aan ‘t tollen voor nog wat jaren op rij. Nóg meer stress!
Het was sowieso al lang onherstelbaar te laat. Mijn mama schoot veel eerder al volledig door haar aangeboren kwetsbaarheid voor schizofrenie en psychosen. Ik was nog een peuter toen. Je weet wel, die periode waarin: benen bengelen in een te hoge stoel, een wat ingesnoerd gevoel, een eigen tafeltje boven je buik,… Je probeert een speciaal-voor-jou-kleiner-vorkje-met-mickey-mouse in je mond te steken in plaats van tegen je wang, en het belandt tegenaan je oor want de omzwaai, de chocopot, de gil, de grote-mensenvork-door-mama-in-je-zus-haar-hand, het bloed, de gietend gutsende snot en tranen,… trok je aandacht. Of zoiets. Die periode dus, met spaghetti in je oren terwijl je, heel bewust en geconcentreerd, probeert die in je mond terecht te laten komen.
De items van haar waanvoorstellingen waren: seks, mannen, duivels, demonen, en – uiteraard – God. Ze had geen enkel ziektebesef of -inzicht, ze vergat volstrekt dat ze net nog heel erg enge kuren had, en ze begreep niet dat een kind bang van haar eigen moeder kon zijn. Zoiets was schandalig en verboden. Ze stak dat op bezetenheid en demonen, In haar ergste momenten zelfs op satan zelve en de antichrist, en dat was ik. Ze liet de duivel uit mij drijven. Ze vertrouwde me toe aan iedereen in heel europa die een katholiek gewaad om had. En elke reactie van mij, die niet naar haar zin was, lokte nieuwe en soms nóg engere kuren uit.
Tegen dat ik een kleine kleuter was, begon ik haar kuren uit te dagen. Ik begon iéders kuren uit te dagen. Ik leerde in ‘t Onderweg dat het normaal kleutergedrag was en niks met aangeboren slechtheid had te maken, maar wist ik toen veel. Volgens mijn moeder was ik toen een engel met magische krachten, of een gevaarlijke duivelsgebroed, en haar stemming kon altijd onvoorspelbaar elk moment veranderen. Voorts was ik ook handig en belangrijk voor haar. Ze kon mij op haar schoot zetten en tonen hoe ’n oprecht liefdevolle mama ze was. Hoe zieker ik was, hoe beter dat werkte voor ons allebei.
In die tijd bestond er geen medicatie om teloorgang, van haar identiteit en zelfhelende vermogens, ten gevolge van schizofrenie af te remmen. Alles ging van kwaad naar erger, en ik liet mij al snel niet zomaar zonder meer omver walsen. Zíj werd bang van mij, want ik kon alles wat ze mij geleerd had met de kracht van generaties jonger zijn en de ontvlambaarheid van een depressieve puber die niets heeft te verliezen. De constante mini-oorlog op zoek naar onvindbare veiligheid was simpelweg de hel die leven was.
Althans in mijn perceptie. Mijne is nooit de enige ware, maar het is wel de enige die ík ken. Haar kon ik onmogelijk vertrouwen: haar instabiele en fragiele ego nam altijd de bovenhand, en ze kon elk moment plots uithalen vanuit oprecht overtuigde psychotische toestand en een waarheid die niemand begrijpt. Zelfs zijzelf niet.
Vreemd genoeg werkte het om kwaad op haar te zijn. Haar gedrag bleef vervelend, ambetant, en irritant, máár ze sloeg veel minder ver of vaak door in psychose. Ruzie was de enige band die we deelden, en voorts kon het mij toen niets schelen – ik wilde, behalve haar genezen, alleen maar de wereld verkennen waar mijn dode hond naartoe was.
In zekere zin had mijn moeder in mijn puberteit stukken minder stress dan eerder op haar pad: mijn oudste zus was helemaal de deur uit; mijn jongste al half; en de pedo, die de oudste gerechtelijk had kinderverkracht, ontvoerd, en nét niet voor dood had achtergelaten, zat geïnterneerd tot ergens, ooit, misschien, een psychiater hem tot veilig voor kids in onze maatschappij zou verklaren. Mijn mama was niet in staat mij op te voeden naar behoren. Als er al zoiets als een naar behorende opvoeding bestaat.
Het Rondom, dat mijn medemensen collectief als iets objectief lijken te kennen, blijkt iets heel aparts, iets helemaal anders, voor mij te zijn. Zoals ik zei: ik ken het verschil niet, maar het zal wel redenen hebben. Ik begon me ooit een weg te banen, en daar ben ik nog steeds mee bezig. Onverwoordelijks brengt me per toeval pal middenin een naturistencamping. Net nu, nog helemaal getriggerd door die verkrachtingszaak uit Leuven, loopt iedereen in ‘t Rondom in zijn blootje rond. Uit respect trek ikzelf ook mijn kleding uit. Zevende regel van survival: act like the natives.
Een poedelnaakte man opent de poort. Hij stelt me gerust dat ik een handdoekje mag dragen, dat dat niemand zal beledigen. Toch een stap gewaagder dan de louter-vrouwen-sauna-in-de-fitnessclub, zo’n nudistenkamp. Als ik nadien nog wil terugkomen moet ik een keuze maken, en dat begrijp ik, voor nu ben ik alleen maar op bezoek bij iemand die er verblijft.
Nu ik toch op een camping ben aanbeland – tweede keer in mijn hele nomadenleven, want het is moeilijk om een camping en bijhorend protocol te ontdekken in de beschikbare tijd, en het voelt belabberd om voor iets dat me stress bezorgt te betalen – blijf ik maar ineens de hele dag, en straks ook overnachten.
De mensen hier zijn vriendelijk. Ze lopen allemaal in hun blootje dus ik voel me wat respectloos schoenen-aan-in-een-moskee met die handdoek om me heen. De hele plek heeft iets veiligvoelends: een poort, een hoge haag, vrouwen die niet aan concurrentie doen, erectieloze naakte mannen zonder moeilijke spanningen, stil en rustig en temidden van groen.. Het lijkt een plek waar de mensheid elke onderhuidse compulsieve paringsdans en de wil om gulzig te ontwikkelen heeft gestaakt. Piepklein paradijsje op aard. De wind op mijn huid voelt heerlijk, het zonnetje op mijn huid, in de voorts nog koude lucht, verwarmt me aangenaam voldoende, en… Oe!
Oe, oe, een buitendouche! En een zwembadje met warm water waar ik nét rondjes in kan zwemmen. Ik zwier die handdoek uit en badder wat. Vreemd genoeg denk ik niet dat ik dichterbij het gevoel van nog een vacht hebben kan raken.
Philip Heymans, Gianni Paelinck, en vooral de dames die ze laten klinken, zeggen naar mijn mening erg zinvolle dingen. Ik zit, met hoofdtelefoon op, in mijn blootje op Dídeans trap temidden van een naturistenkamp. Negen pagina‘s aan vonnis met als doel de gebeurde feiten in Leuven zo objectief en begrijpelijk mogelijk te verhalen. Erg interessant. Leerrijk ook inzake het gerecht, sociale media, en mensen alom in het Rondom.
De man, die de poort voor me opende, wandelt voorbij met een vriend van hem (allebei in hunne pure) en ze groeten me:
– Maar zie sè! Al helemaal thuis alsof ge altijd al nudist waart.
– Misschien bén ik wel nudist, eh, ik heb in ’t leven kleren aan door de omstandigheden.
Het heeft iets therapeutisch, daar te zijn. Ik lijk ook net wat makkelijker en sneller gezichten te herkennen. Al die drukte van stofjes en vormpjes en vouwtjes en kleuren en benadrukte en verstopte lichaamsdelen enz… Het is er niet bij. Er is alleen maar iemands gezicht en ziel te zien, zonder dat ik al te overdonderd fel word afgeleid.
