– B? B… B!
– Eh? Wat, wat is er?
– Je moet schrijven, het is donderdag!
– Maar dat kan toch niet? Het was nog maar net donderdag! Waar ben ik?
– In Dídean eh.
– Jaja, maar waar staat die ergens?
– Oei, euh. Wacht, momentje, ik kijk door de raampjes.
Dídean staat netjes klaar om grote herinrichtingen te beginnen. Dit wordt de laatste nacht in mijn vertrouwde bed. Ik ga het uitbreken, ombouwen, en naar de benedenverdieping verplaatsen. Althans… Dat ga ik proberen. Ik mag voor dat doel iemands oprit en werkmaterialen benutten, én in geval nodig ook diens handen en brein. Er is zelfs professionele backup voorzien, elders, op de parking van een schrijnwerkersbedrijf, voor in geval het mij niet lukt.
Wat zou ik zijn als stralend zonnetje voor ze, zonder die anderen?
Ik ben zo dankbaar!
Het is de bedoeling om gewicht uit te sparen, extra‘s mee te kunnen sjouwen, wat meer licht binnen te halen, en vooral… Vooral om vlot te kunnen slapen als het lijf te lastig doet.
Geen idee of het me lukken zal.
Spannend!
Héél spannend.
Té spannend zelfs, want…
Uiteraard is er geen plan. Ik heb fantasie zat, maar voorstellingsvermogen gaat mijn autistische brein te boven dus elke vorm van planning gooit al mijn plannen in het water. Géén plan, da‘s mijn strakste plan. Dan kan er tenminste al geen planning fout lopen. Goed zo. Want anders maakt stress dat het foutloopt bij proberen beginnen alleen al.
Ik weet pas met wat ik precies werken zal als ik al het nodige heb afgebroken. Dan zie ik de materialen en de ruimte die overschiet. Veel is het niet, maar het is nu al veel te veel naar mijn zin. Ontelbare haalbare ideeën en mogelijkheden – het ene al wat ambitieuzer dan het andere – vliegen in een warboel van beelden tussenin mijn oren. Chaotisch. Alle richtingen op. Ze botsen tegen elkaar en tegenaan mijn schedelpan. Ik krijg er flink wat hoofdpijn van.
Mijn winter begon. Vanmorgen bleek de leefbatterij te plat, voor het eerst sinds begin maart, om de koelkast te bedienen. Dídean kent maar twee seizoenen: Eentje waarin alles vanzelf werkt – dat is de zomer, – en eentje waarin ik ter tijd en stond haar kabel ergens aan moet leggen.
„Aan de paal ermee!” benoemen mijn vrienden Nederlanders het, maar het irritant rood flashend led-ding op het controlepaneeltje vertelt mij zoveel meer dan dat:
Ik moet gerookte plakjes zalm met witloof eten als ontbijt;
Winter begon;
En ik moet mijn bed nú ombouwen.
Straks wordt het echt koud. Het trapje halverwege Dídeans vloer zou het, zelfs op warme dagen, moeilijk maken om comfortabel op mijn yogamatje op de grond te slapen. Ik moet er niet aan denken dat MS opstoot zonder degelijk ondersteunend bed, terwijl de graden ook nog es in minus raken! Eens het oude bed is afgebroken zet het Rondom, in het ritme van de weersinvloeden, ferm wat tijdsdruk op ’t zorgvuldig ongeplande plan.
Laat ik er maar snel aan beginnen dan!
Tot de – hopelijk goed uitgeslapen – volgende, mijn lezer, ik hou van je.