– … B… Wat o wat zijt gij aan t doen?
– Aan ‘t typen.
– Op een fiéts?
– Dit is geen… fiets… Een fiets… zou vooruit… geraken.
– Ok, een hometrainer dan.
– Een home… trainer… zou… in iemands… huis… staan.
– En wat is dit dan?
– Dit is… een cardio… machien… in de fitness club.
– Zeg, maar da’s ambetant: gij ademt raar en gij zweet helemaal!
– Ja, duh… da’s… normaal! Ik zit… te typen… op… een… cardio… machine!
– Euhm… Dat is niét normaal. Dat is alles behalve normaal. Wie doet er nu zoiets?
– Ik…ke.
– En in uwe mond een kauwgum met nicotine.
– Jep…
– Zeg, maar ge moet wel echt iets bijzonders schrijven eh, ‘t is de 50e donderdialoog!
– En is typen… op… een cardio… machien… aan… een hartslag… van 140 bpm ni… bijzonder… genoeg?
– Neeje!
– Ja zeg,… zal ‘k… de rest… op de… krachtroeier… typen?
– Stop met mij te pesten!
– Jama… allé… Geef toe… Dát zou… pas echt… bijzonder… zijn toch?
– Trut! Stop ermee en stel mijn lezers tevreden!
– Éla, Éla,… ik… leef… ni… om die… te… entertainen. …En ik… stop ni…. Ik ben amper… 15… minu…ten… bezig!
– Houd die hartslag maar in t oog gij, met die medicatie die gij slikt.
– Bwa…150… Da s… nog… niet in… ‘t… rood.
– Zucht. Het is op zijn minst nog es een dialoog.
Vandaag sport ik als een atleet. Dat zijn niet mijn woorden. Wel die van het computerprogramma van de fitnessclub die mijn score bijhoudt. Ik verbreek zomaar even twee van mijn eigen records – met anderen vergelijk ik niet – en dus ben ik beretrots.
Vandaag blijk ik van betekenis voor meerdere anderen. Dat zijn niet mijn woorden. Het zijn die van anderen, zelfs neergeschreven op twee kaartjes die nu op Dídeans compressorkoellast prijken. Ik heb ze daar gehangen om mezelf eraan te herinneren wanneer het leven weer es moeilijk is – en dus ben ik dankbaar.
Belangrijker misschien blijk ik vandaag van betekenis voor vooral mezelf. Afgelopen week was te moeilijk. Ik probeerde duidelijk te maken dat ik ver voorbij mijn grenzen zat te walsen en hulp nodig had, maar het drong niet meteen door bij de betrokkenen.
Ik zei het. Ik schreef het. Ik kreette het. Ik tékende het zelfs. En o, wonder! Ik werd gezien, ik werd gehoord, er werd rekening gehouden met mijn nood. Bijgevolg heb ik nu een hele week verlof. Verlof van alle vrijwilligerswerk dat ik niet in de steek kan laten… Louter omdat ik het niet in de steek wíl laten.
Er is heus helemaal niemand die mij ergens toe verplicht, behalve ikzelf. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel en mijn wens om blij en tevreden te zijn met wie ik ben… Simpelweg te sterk. Het gaat er niet om dat ik niet ‘nee’ kan zeggen. Dat kan ik wel. Ik kan dat heel goed.
Waar het om gaat is dat ik niet weet of ik morgen zal weten dat ik gisteren beter ‘nee’ had gezegd. Dat ik onverwachte wendingen vanuit het Rondom niet kan voorspellen. In mijn fantasie kan ik zowat alles overal in ruimtetijd. Annemie zei wel vaker dat ik op Pipi Langkous lijk. Maar ik ben zó slecht met mezelf iets voor te stellen dat ik niet kan inschatten wat straks of morgen mijn grenzen zullen zijn. En ik wil graag betrouwbaar voor wie op me rekenen zijn, maar…
Ik geef alles tot en met de plotse uitputting en dan, in het beste geval, weet ik: mijn grens is – hier en nu – geheel bereikt.
Wat fitness betreft, vooral krachttraining, is dat een goede zaak. Ik doe, voor de tweede keer deze week twee keer twee reeksen van een full body workout met telkens per spiergroep 45sec reps. Waarom dat dan wel nog kan, ik heb geen idee. Ik waggel met wat rare stuiterende stuipen na elke cardio-etappe (het lijkt alsof mijn hersenen een tiental minuten te lang nodig hebben om helemaal volledig te registreren dat mijn benen niet meer aan het sporten zijn) maar krachttraining gaat vlot en goed. Ik krijg alleen maar nieuwe energie ervan. En sterkere spieren ook.
Jaja, dit was de vijftigste Donderdialoog.
En de honderdzestigduizendste kilometer baan rolde ook onder Dídean door.
Het gaat vooruit, dat Onderweg! Maar ik heb geen haast meer, hoor.